Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl om de week het vuur aan de schenen. Deze week is schrijver en columnist Roos Schlikker (49) aan de beurt. Haar nieuwe boek Volgend jaar lachen we erom is net verschenen.
Je schrijft dat je geen afscheid kan nemen. Dan heb je het over mensen, maar ook over spullen. Zelfs je oude universiteitsbeker met bruine koffieaanslag en tandafdrukken kun je niet weggooien. Ben je een hoarder?
“Haha! Een beetje wel. Laatst baande een kennis zich een weg door mijn werkkamer, langs de boeken, foto’s, een racefiets, een losse band, vier katten en een hond, om toen te zeggen: ‘Deze kamer is een kijkje in jouw hoofd.’ Ik kan niet goed weggooien omdat voor mij overal een verhaal aan vast zit. En ik ben soms een sentimentele lul. Omdat mijn man ADHD heeft, is hij juist extreem geordend. Hij wordt gek als er een schilderij scheef hangt. Ik zié het niet eens.”
Je zoon Róman maakt de laatste jaren furore als musicalster, momenteel met een van de hoofdrollen in 40-45, de Musical. Ben je je al aan het voorbereiden op de dag waarop hij niet meer ‘de zoon van’ is, maar jij ‘de moeder van’?
“Dat lijkt me heerlijk, ik kan niet wachten. Ik word wel eens uitgenodigd voor rode loper-gelegenheden. Dat vind ik altijd een beetje ongemakkelijk, behalve als ik met mijn zoon ga. Daar schuif ik hem schaamteloos naar voren. Hoef ik me ook niet meer af te vragen waar ik mijn armen moet laten.”
Een musical over de oorlogsjaren. Moest jij ook even wennen aan dat concept?
Toen Róman een oproep zag voor de musical met de mededeling dat ze ook een jongetje zochten voor een rol, belde hij me meteen: ‘Daar wil ik aan meedoen!’ Ik dacht toen: dat kan wel eens heel smakeloos uitpakken. Met vrolijk marcherend ballet. Maar toen hij auditie deed, lieten ze er beelden van zien, omdat de voorstelling al vijf jaar lang in België was opgevoerd. En dat zag er heel mooi uit, en ook vrij sober. En nu ik ‘m al heel vaak heb gezien, kan ik niet anders zeggen dan dat het echt goed en smaakvol is gedaan. Mijn angst was ongegrond.”
Laatst poste je op je socials een video van een weekend met een groep bevriende mediavrouwen op een boot. In het filmpje hoorde je jullie ook samen zingen. Het riep de vraag op: van wie heeft je zoon zijn musicaltalent wél?
“Niet van mij, in ieder geval. En dan hebben we ook nog een zoon die heel goed kan voetballen. Ook hij heeft dat talent niet van zijn ouders. Dus ik weet ook niet precies uit welke bloemkool deze kinderen precies zijn gegroeid.”
Is het lastig om ze voor te houden dat voldoendes op school ook nog steeds belangrijk zijn?
“Ze zijn allebei gezegend met een bepaald talent en hebben ook allebei ADD of ADHD, dus ook nog eens heel veel energie. Het effect daarvan is dat ze nooit met plezier een boek open slaan, natuurlijk tot mijn verdriet. Ze hebben het geluk dat ze redelijk gemakkelijk leren, dus ik sleep ze wel door die middelbare school heen. Maar grote academici zullen niet aan ze verloren zijn.”
Je haalt in je boek Harry Mulisch’ idee van een ‘absolute leeftijd’ aan. En schrijft dat die van jou dan waarschijnlijk veertien jaar is. Hoe was je leven toen je 14 was?
“Ik was toen behoorlijk zwaar op hand en serieus. En veel minder expressief en vrolijk dan voor mijn twaalfde en na mijn achttiende. In die zin heb ik het gevoel dat ik na mijn achttiende weer ben geworden wie ik oorspronkelijk was. Soms denk ik wel: shit, ik heb even gemist wat er in de tussentijd is gebeurd. Het is soms nog steeds of ik net van school ben. En als ik dan met vrienden bij elkaar zit en het gaat over opgroeiende kinderen, over ziekte, over doodgaan, over dementerende ouders, dan denk ik opeens: hè, what the fuck? Hoezo hebben wij ineens deze volwassen levens? Dat klinkt misschien een beetje kinderachtig, maar ik kan echt het idee hebben dat we opeens naar dit volwassen bestaan vol serieuze vraagstukken zijn gekatapulteerd. Ik voel me nog steeds af en toe een soort 14-jarige die met verwondering naar het leven kijkt.”
Je beschrijft ook je dertigste verjaardag. Een feest met vele anderen in een bar, en na 1 uur ’s nachts een zwart gat in je geheugen van de wodka. Je veertigste verjaardag gaf je uit handen aan je man. Volgend jaar word je 50. Wat doe je dan?
“Ik vind het prima om het opnieuw uit handen te geven en alleen maar de lijst met genodigden aan te leveren. Ik vind alles leuk, ik hou van verrassingen en gewoon een avond met vrienden is ook leuk zat. Als het maar geen plechtige toestand wordt, met een ceremonieel diner met sprekers en zo. Dan lijkt het alsof ik al dood ben.”
‘Ik vind alles leuk’, dat is een gevaarlijke uitspraak. Daaronder valt ook een opblaaspop van een Sarah in je tuin.
“Dat vind ik ook niet erg. Kom maar door met die pop. Als er maar geen stripper komt.”
Je omschrijft je man als ‘een goeierd met twee rechterhanden en één ADD-brein’. Als hij eveneens één zin zou hebben om joú te omschrijven, wat denk je dat hij dan zou zeggen?
“Een energieke, scherpe, chaotische rommelkont.” En misschien daarna: “En een tikkeltje dominant in het huiselijk leven.”
In je boek staat ook de column over je levenloos geboren dochter Liv. Na die column werd je een prominent voorvechter van de registratie van levenloos geboren kinderen in de Basisregistratie Personen (BRP). Dat heeft lang geduurd, maar uiteindelijk kwam die mogelijkheid er dan toch, en ook met terugwerkende kracht. Hoe belangrijk is dat laatste gebleken?
“Ik heb er toen zo ontzettend veel brieven en mails over gekregen. Ook van mensen van in de tachtig die vertelden dat ze vijftig jaar geleden een kind hadden gekregen en zeiden: ‘Wij hebben ook niet het eeuwig leven. Straks staat nergens iets vastgelegd over ons kind, en weet niemand ervan.’ Nu kunnen mensen dat dus wel registreren. De behoefte daaraan was heel diep. En je moet ook niet vergeten: bij mensen van die generatie werd het kindje meteen na de geboorte van ze afgenomen, omdat het idee toen nog was dat ze het beter niet konden zien, omdat dat traumatiserend zou zijn. Later bleek het juist traumatiserend te zijn om je kindje nooit te hebben gezien, terwijl ook nog werd ontkend dat het had bestaan.’
Je schreef eerder het boek Moeder van Glas over je moeder, en haar leven met een bipolaire stoornis. Je spreekt geregeld op congressen waarin het over dat onderwerp gaat. Leer je daar nog iets van andere mensen?
“Na meer dan veertig ervaring ermee niet echt, maar wat me nog steeds raakt, is hoe alléén mensen zich er nog steeds in kunnen voelen. Er zit veel eenzaamheid bij iedereen die niet helemaal op het lijntje loopt, terwijl dat juist zoveel mensen zijn. Ook omdat er niet zo veel is dat in die situatie troost biedt. Behalve misschien heel even het gevoel krijgen dat je niet alleen bent. Niet te hoeven luisteren naar zogenaamde ‘oplossingen’, maar van anderen gewoon horen dat ze je begrijpen.”
