Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl om de week iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is Ranomi Kromowidjojo (33) aan de beurt. Afgelopen week verscheen RANOMI, de biografie van de drievoudig Olympisch kampioen zwemmen.
Het leven van een topsporter op Olympisch niveau kent twee basisregels: rust en regelmaat. Moest je wennen aan het leven erná, waarin die basisregels wegvielen?
“Topsport is súper overzichtelijk, ja. Nu is dat anders, nu is iedere dag anders, érgens anders, met andere ménsen ook. Ik moest wel even mijn draai vinden daarin. In het begin wilde ik ook echt helemaal geen plannen maken en geen doelen stellen. Geen plan: dát was het plan. Gewoon wakker worden en wel zien wat er gebeurt en wie of wat er dan op mijn pad komt: hoe zou dat dan zijn, vroeg ik me af. Maar ik weet inmiddels dat ik goed ga op structuur en regelmaat.”
Je hele levensloop wordt gekenmerkt door brandende ambities. Je wilde de beste ter wereld worden. Zelfs met een hersenvliesontsteking bleef je doortrainen. Je hebt inmiddels aardig wat gesprekken met mental coaches achter de rug. Heb je kunnen ontdekken waar die enorm grote ambities vandaan kwamen?
“Tsja… Als kind was ik al een strebertje dat altijd wedstrijden wilde doen. Maar het valt niet terug te voeren op mijn opvoeding. Het is een heel intrinsieke bewijsdrang. Voor wie, zou je je vervolgens kunnen afvragen. Daarop is het antwoord: voor mezelf. Maar waaróm, dat weet ik nog steeds niet.”
In je lange weg naar de top moest je vaak ook trainen in openbare zwembaden, waar met een lijn één baan voor jou werd vrijgehouden. De reacties van andere bezoekers waren dan vaak hetzelfde: jaloers, want wat dacht dat meisje wel niet? Het roept de vraag op: is Nederland wel een land voor topsport?
“Ja en nee. Een beetje op een ‘not in my backyard’-manier: we vinden het heel leuk, als we er zelf maar geen last van hebben. We genieten allemaal als onze sporters goed presteren op het wereldtoneel, maar vergeten weleens dat de support daarvan begint bij de lokale vereniging in het dorp, het voetbalveldje om de hoek.”
Voordat je een relatie kreeg met Pieter van den Hoogenband kende je hem al – namelijk als de man die op posters op je slaapkamer hing. ‘De man die me vanaf de muur van mijn slaapkamer toelachte voordat ik ging slapen of die ik als eerste zag als ik wakker werd.’ Kan een relatie nog gelijkwaardig worden als hij zo begint?
“Toen zou ik zeggen: jazeker. Nu zou ik zeggen: dat weet ik niet echt. Waarmee ik ook niet wil zeggen dat het zeker zal botsen.”
Toen je leraar ckv op je school zei ‘ik wil graag dat jullie een tekening maken waaruit op te maken is waar jullie over vijf jaar willen zijn in het leven’, tekende je meteen een podium met jezelf op de hoogte trede met een gouden medaille, en vijf Olympische ringen erbij. Wat zou je nu tekenen na diezelfde vraag?
“Ehm… Lastig, want vijf jaar is ver weg, en ook weer niet. Ik denk dat er ooit een tweede boek komt, en ik doe veel rond het thema mentale gezondheid en mentale weerbaarheid. Het grijpt me heel erg aan hoeveel jongeren kampen met eenzaamheid en zelfs suïcidale gedachten, hoeveel jongeren psychische hulp nodig hebben of behoefte hebben aan een vorm van connectie die ze moeilijk kunnen maken. Dus sowieso zouden er op die tekening blije mensen komen te staan.”
Dat is al een groot verschil met die eerste tekening: daar stond alleen jij op.
“Ja, dat is waar. Dat is de grote transformatie na topsport. Van egocentrisch, want dat is het leven als topsporter uiteindelijk toch, naar iets terug willen doen voor de maatschappij.”
Je beschrijft in je boek het Olympisch dorp tijdens de spelen, en ook de grootste verleiding van dat dorp: de McDonald’s. Als je er uiteindelijk zelf na je wedstrijd ook naartoe gaat voor een Big Mac, kom je er vele andere Olympische sporters tegen. Kun je de aantrekkingskracht van fastfood op topsporters verklaren?
“Het is je fysieke en mentale uitlaatklep. Het werk is geleverd, nu kunnen we schransen – want dat is het echt. Wat je het liefst zou bestellen, is: ‘Doe maar alles wat je hebt’.”
Je hebt ooit tijdens een interview verteld dat je na de Spelen een tijd niet op je voeding lette en daardoor een paar kilo te zwaar was. Je kreeg er meteen kritiek op, omdat je een voorbeeldfunctie zou hebben en kinderen het gevoel kon geven dat ze te dik waren. ‘Doodvermoeiend’, noem je dat in je boek. Die voorbeeldfunctie, of het feit dat iedere uitspraak, ook over jezelf, wel voor iémand een belediging kan zijn?
“Dat tweede. Als ik zeg dat ik drie kilo te zwaar ben, bedoel ik niet dat ik dik ben, of iemand anders. Het is ook geen opmerking over uiterlijk, over lelijk of knap, maar over het optimum van een sportsporter.”
‘Een trainingsbeest zal jij waarschijnlijk nooit worden’, hoorde je ooit van je trainer Jacco Verhaeren. Had hij gelijk?
“Ja. Al is het ook wel relatief, want ik heb wel onwijs hard getraind en alles op alles gezet. Maar het echt meters maken, en dan bedoel ik vooral kílometers maken, dat was voor mij als 50- en 100 meter-zwemster niet nodig. Ik moest het meer hebben van slím trainen, van de kwaliteit van die meters.”
Was trainen voor jou het middel of een doel op zichzelf?
“Uiteindelijk het middel om het doel te bereiken. Maar al die jaren topsport had ik echt niet kunnen volhouden als ik ook geen plezier had gehaald uit de trainingen zelf. Of het nou ging om de doelen binnen die trainingen, of het plezier in het afzien, in de minimale verbeteringen, in de liedjes die je kunt bedenken tijdens de trainingen, of in het bedenken hoe je met elkaar kunt communiceren onder water.”
Volgens je biografie zat je vroeger uren op Hyves, vooral om met jongens te porren of vriendinnen krabbels te sturen. Wat is daarvoor in de plaats gekomen?
“Ik ben echt van de Instagram-generatie. Ik zit niet op TikTok, ik bel nog, schrijf nog op papier en lees in het weekend de papieren krant. En probeer echt mijn schermtijd terug te brengen en mijn telefoon soms weg te leggen.”
