Als baby hoefde Charlie nooit op d’r zij te rollen. Ze kwam gewoon vanuit haar onderrug, kaarsrecht overeind. Huilen deed ze vooral wanneer ze boos of hongerig was. Een hoge pijngrens hoorde echter níet bij het DNA-pakket. Die limiet heeft ze, voor een groot deel, aan de huisarts te danken.
Dat je aan een chronisch slaaptekort kunt overlijden besefte ik tijdens de winter van Charlies eerste jaar. Ik deed geen oog dicht: wallen hingen tot de oksels en de levenslustige energie die me zo typeert, veranderde in twee maanden tijd in een gelaten grafstemming.
Charlie werd wekenlang elke (!) nacht krijsend wakker. Ze was nauwelijks te kalmeren, greep naar haar hoofd en had duidelijk pijn. Het enige dat hielp was het shockeffect: ik liep stevig ingepakt met haar op de arm, in het holst van de nacht, in het pikkedonker naar buiten. Soms keken we eindeloos afleveringen van de serie Knofje. Dat had een magische werking.
De huisarts gokte in eerste instantie op een oorontsteking. Maar de koorts bleef uit en haar oren waren schoon, dus werden we met ‘een extra paracetamol kan geen kwaad’ naar huis gestuurd. Dat werkte voor geen meter. Ik stond er destijds al alleen voor. De ex was gemiddeld vijf dagen per week op reis. Eenmaal thuis liet Charlie zijn troostende arm zelden toe. Na de zoveelste dosis vloeibare ibuprofen en een getergd kind, klopte ik voor de derde keer aan bij de huisarts.
“Het is een koude winter. Dan zijn alle kleine kinderen verkouden en snotterig.” “Ze is niet snotterig”, antwoordde ik. “Charlie slaapt alleen als je haar in de kinderwagen zet, dus rechtop, of in mijn arm. Bij het platliggen wordt ze wakker. Elke nacht. Van de pijn.”
Ik opperde iets over amandelen. Als peuter had ik grote keeltonsillen die me letterlijk de adem benamen. “Ik wil een verwijzing.” “Dat hoeft niet mevrouw, de keel ziet er prima uit. Meer kan ik niet doen. Kijk het nog even aan.”
Kort daarna bereikte mijn frustratie een kookpunt. “Het is niet de bedoeling, dat je zomaar binnenvalt”, zei de assistente toen ik, gedragen door een stoot adrenaline, spontaan op een ochtend de praktijk binnen stormde. Maar toen ze mijn verwilderde blik zag, sprintte ze snel richting behandelruimte. De wachtkamer zat op dat moment stampvol 65-plussers. Het dorp stikte ervan.
Toen de assistente de deur van de behandelkamer openzwaaide, aarzelde ik geen moment: ik stapte, baby op de heup en kleuter aan mijn been, ongevraagd naar binnen. “Of je geeft me nú een verwijzing voor de KNO-arts óf ik flikker alle Fisher Price en de leesmap door de wachtkamer.”
Mopperend liep de man naar het bureau, tikte iets in de computer en zuchtte: “Tegenwoordig opereren ze die kleintjes niet voor hun derde jaar. Dus reken nergens op.” Het dédain schuurde tegen mijn ziel. “Is dit nu zo verdomd moeilijk voor je, een verwijzing geven?” Volledig losgaan, kon niet. Mijn dochters zaten letterlijk aan me vast. Ik wilde ze niet beschadigen.
Drie dagen later keek ik in de begripvolle ogen van de KNO-arts, die kundig was en zelfs empathie toonde. Hoe verfrissend. “Wat een vreselijk verhaal. Voor u allemaal. Het is letterlijk ongezond als het hele gezin er zo’n lange tijd onder te lijden heeft.” Ik kon hem wel om de hals vliegen.
Binnen een paar minuten was het oordeel geveld: de druk in Charlie’s oren was ondraaglijk hoog. “Zij moet zo snel mogelijk onder het mes.” Twee dagen later, ruim voor haar eerste verjaardag, haalde hij persoonlijk de neusamandel ‘van een indrukwekkende grootte’ weg. In het medisch dossier staat letterlijk: ‘Ik heb zelden zo’n groot exemplaar gezien’.
Charlie heeft nooit meer een kik gegeven. En daar heb ik moeite mee. De huisarts zat duidelijk fout. Toch… had ik niet eerder fel moeten optreden tegen het feit dat hij me niet serieus nam? Zeven jaar na dato, slikt mijn jongste haar pijn nog steeds in. Een gapende kniewond belet haar niet verder te spelen. Ze vecht tegen haar tranen als ze lijdt. En áls ze een keer griep of koorts heeft, rent ze door tot ze er letterlijk bij neervalt.
De desbetreffende huisarts, die ik meteen inruilde voor een capabele, weet vast niet meer wie ze is of hoe ons gezin heet. Maar mijn schuldgevoel zit inmiddels diep verankerd.
Deze column is eerder gepubliceerd.