Columnist Maddy Stolk (49) vertelt over haar leven na haar hersenbloeding. Deze week vertelt ze over haar thuishaven en onze hoofdstad Amsterdam.
Het is de grote liefde die ik altijd heb ontkend en tientallen malen de rug heb toegekeerd. De eerste jaren samen herinner ik mij niet meer: ik was net vijf toen ik in het kielzog van mijn ouders uit Amsterdam vertrok, omdat zij hun kinderen niet in een poel van verderf wilden laten opgroeien. Zodra ik zelfstandig genoeg werd geacht om mijn eigen keuzes te maken – zeventien was ik, ik had nogal haast om aan het echte leven te beginnen – keerde ik terug in Amsterdam. In de veronderstelling dat het nu allemaal van start zou gaan, dat echte leven.
Dat viel nogal mee. Of tegen, want ik was zo bleu als wat. Ik had bovendien plechtig moeten beloven mijn propedeuse in één jaar te halen. Anders had ik op mijn zeventiende het ouderlijk huis niet mogen verlaten. Dus zat ik in de collegebanken tussen twintig- en zelfs dertigjarigen. In mijn ogen allemaal hoogbejaard en ontzettend níet de rock-’n-roll die ik verwachtte aan te treffen.
Al gauw ging ik naarstig op zoek naar dat verderf waar mijn ouders mij voor hadden gewaarschuwd. Zoekt en gij zult vinden. En zo stond ik op de dansvloer van de inmiddels afgebrande club RoXY in de tijd dat het gebruik van MDMA buiten de professionele grenzen van de psychiatrie in opkomst was. Feest! FEEST met capslock aan, zou zangeres Merol zeggen.
Lees ook
Maddy over vader: ‘Ik weet zeker dat ik er niet was geweest zonder je hulp’
Vervolgens trok ik een spoor van vernieling door de stad en de stad trok een spoor van vernieling door mij. Hiermee is mijn affaire met Amsterdam misschien wel de meest evenwichtige relatie die ik heb gehad. In ieder geval de meest bestendige.
Ook al ben ik talloze malen weggevlucht, naar elk denkbaar continent, en heb ik lukraak verspreid over de aardbol gewoond; zonder uitzondering werd ik iedere keer met de kracht van een supersonische boemerang terug gekatapulteerd naar de moederschoot.
Na mijn hersenbloeding op Ibiza durfde ik niet naar huis. Ik was bang om terug te keren in de stad waar het leven zo snel voortdendert en waar iedereen om mij heen voluit geleefd had in de tussenliggende maanden. Ik kon het tempo niet bijbenen, was niet meer mijn onafhankelijke zelf.
Amsterdam ving mij op en bleek het warme nest waar mijn vrienden zijn, die mij met man en macht overeind houden, helpen met de afwas van het bestaan en tot de dag van vandaag eisen dat ik ze bel als ik een slechte dag heb. Die zijn er nog genoeg, maar ik vind het zo vreselijk ongezellig om het daarover te hebben. Dan krijg ik een standje, plus het dringende verzoek de volgende keer wél te bellen.
Lees ook
Maddy: ‘Die hersenbloeding blijkt nog eens een gouden greep’
Ik kan het tempo nog steeds niet helemaal bijbenen, maar als ik eerlijk ben vind ik dat helemaal niet zo erg. Er schuilt een heuse kluizenaar in mij, die het heerlijk vindt om alleen te zijn: ik kan mijn eigen gezelschap over het algemeen goed verdragen. De enige die daar totaal geen boodschap aan heeft, is mijn dochter. Werd ze vroeger uitzinnig blij van een ‘pyjama-dag’, waarbij we rustig boodschappen deden in Bert & Ernie-pyjama en een luiaard-onesie, nu krijg ik een korzelig ‘gaan we nou nog wat doen vandaag?’ naar mijn hoofd als het tijd is om me weer onder de mensen te begeven. Zonder onesie, want tegenwoordig staat ze bij de voordeur met haar ogen te rollen als ze me met droge ogen vraagt: “Weet je zéker dat je dat aan wil trekken vandaag?”
Zoals een goede geliefde betaamt, dwingt Amsterdam mij de beste versie van mezelf te zijn, door telkens mijn grenzen te verleggen. Zo doe ik weer dingen waarvan mij van tevoren was verzekerd door serieus kijkende artsen dat ik die voorgoed zou moeten opgeven. Ik fiets door de stad. Ik bemin. Ik help mijn dochter met haar huiswerk. Ik sta op een feestje tot de lichten aan gaan. En nu weet ik het zeker: ik hou van de stad. De stad houdt van mij.
Zaterdag 7 december verschijnt om 17.00 uur de volgende column van Maddy Stolk op LINDA.nl.