'Mijn zelfvertrouwen slaat om: ik lijk wel een stalker, wat doe ik hier?'
Ik weet niet wat het is met Sander, maar sinds onze eerste ontmoeting zit hij in mijn hoofd. We hebben leuk contact via app, maar hij heeft het steeds te druk om af te spreken. Na een tijdje word ik ongeduldig.
‘Volgens mij vergeet je iets’, app ik.
‘Vertel’, zegt hij.
‘Mij mee uitvragen.’
Het blijft een paar uur stil. Iedere keer als mijn telefoonscherm oplicht duik ik er als een havik op af. Eindelijk reageert hij.
‘Ja dat moet ik maar snel eens doen.’
Geïrriteerd tik ik terug. ‘Wat houdt je tegen?’
Vierentwintig uur lang hoor ik niks. Dan komt het verlossende woord. Letterlijk, want het is maar één woord: ‘Druk!’
Verslagen laat ik Anne de volgende dag op werk zijn laatste berichtje zien. Ze fronst. “Maar één woord ook echt! Ik zou hier niet meer op reageren hoor.” Braaf volg ik haar advies, maar het steekt wel. Waarom zou hij eerst zo met me flirten en dan niks meer laten horen? Zat ik er dan zo naast?
Een week later ben ik uit met vriendinnen, met Sander nog steeds in mijn hoofd. Wanneer zij het voor gezien houden stuur ik hem vanaf de wc een appje: ‘Samen dansen?’ Hij reageert terwijl ik mijn handen was. ‘Ik ben bij Rembrandtplein.’
Een beetje vaag, maar ik besluit het als een uitnodiging te zien. Dat ik niet precies weet in welke club hij is houdt me niet tegen. Aangespoord door alcohol en delulu spring ik op de fiets. Al trappend probeer ik in te schatten waar aan het Rembrandtplein Sander uit zou gaan. De Heeren van Aemstel lijkt me de grootste kans van slagen. Eenmaal in de rij voor de feesttent slaat mijn zelfvertrouwen om in complete zenuwen. Wat doe ik hier, ik lijk wel een stalker. Net als ik rechtsomkeert wil maken geeft de bewaker me een stempel op mijn pols. Ik stap de donkere kroeg binnen en heb tot mijn schrik meteen oogcontact met Sander. “Surprise!”, roep ik ongemakkelijk. Hij zal wel denken, deze meid is gek. Maar zodra hij me ziet begint hij te stralen en neemt me in een innige omhelzing. Mijn onzekerheid verdwijnt als sneeuw voor de zon. Zie je wel. Hij vindt mij ook leuk.
Dit keer weet ik de weg naar zijn huis al. In de woonkamer ligt een van zijn camera’s, hij schiet glimlachend plaatjes van hoe ik door kamer dans. Ik voel me mooi. We sluipen de trap op om zijn huisgenoten niet wakker te maken. Op zijn slaapkamer heb ik behoefte aan wat bevestiging. Ik ben vanavond toch als een halve stalker achter hem aangegaan. Ik vraag hem zo nonchalant mogelijk of hij het leuk vond dat ik naar hem toe kwam. Sander lacht een schamper lachje. “Je moet niet denken dat ik verliefd op je ben ofzo.” Au. Dat vroeg ik ook helemaal niet, lul. Maar ik doe alsof zijn opmerking me niks doet.
De volgende ochtend word ik weer vroeg de deur uit gebonjourd. Ongeduldig wacht Sander tot ik me heb aangekleed, nog geen kopje thee kan ervan af. Door de winterse kou fiets ik naar huis. Ik heb zo’n voorgevoel dat ik niks meer van hem ga horen.
Maandagochtend kan ik mijn wanten nergens vinden. Onderweg naar werk besef ik dat ze nog bij Sander liggen. Shit. Tijdens de lunchpauze denkt Anne met me mee. “Vraag gewoon of je ze kan komen halen”, adviseert ze. “Maar verwacht verder niks. Hij geeft je die wanten en dan kan je weer gaan.” Met die instelling sta ik na werk zenuwachtig voor Sanders deur. Hij doet open in een zacht uitziende trui, met zijn kenmerkende stralende lach. Ik voel een steekje in mijn borstkas. Sterk zijn. “Wil je anders even binnen komen?”
Ik volg hem door het trappenhuis en onderdruk de hoop dat het ineens toch een soort date wordt. Ik krijg mijn wanten en dan kan ik weer gaan, that’s it. Maar eenmaal in zijn woonkamer gebaart Sander dat ik naast hem op de bank moet gaan zitten. Hij stelt me allerlei geïnteresseerde vragen en maakt zelfs flirterige grapjes over mijn gebrek aan kennis van Amsterdam. Hij pakt een boek van de salontafel, over de geschiedenis van de stad. “Neem maar mee”, zegt hij lief. “Je mag het lenen.”
Betekent dit dat hij me nog een keer wil zien? Heeft hij dan toch interesse? De verwarring druipt blijkbaar van mijn gezicht.
“Kijk niet zo”, lacht Sander. “Ik ben niet op zoek naar een vriendin of iets.” Ik kijk naar het boek in mijn schoot. “Ben je misschien een beetje een fuckboy?” Het is eruit voor ik er erg in heb. Sander kijkt me strak aan. Er gebeurt iets op zijn gezicht dat me doet denken aan video’s van hoe seriemoordenaars veranderen als ze hun daden eenmaal toegeven.
“Ja”, zegt hij dan met een charmante lach. “Misschien wel.” Mijn schok lijkt hem alleen maar te amuseren. Het is alsof hij in een ruk de roze bril van mijn hoofd aftrekt. Deze jongen bespeelt meiden als een fluit. Tijd om te gaan.
Ik trek mijn jas aan en doe mijn rugzak om. Sander komt achter me staan en ritst mijn rugzak open.
“Vergeet je bijna je boek.”
Hij geeft me een knipoog.
“Ik krijg het wel een keer terug.”
