De gouden ringen waren een soort heilige drie-eenheid. Die van oma was voor mij het meest waardevol. Zij stierf toen ik negen jaar was en liet mij haar trouwring na. Jarenlang droeg ik ze in mijn kenmerkende alles of niets-stijl: óf alledrie om de vingers óf geen één.
Oma baarde dertien kinderen (!) van wie m’n moeder de jongste is. De liefdevolle zachtheid van grootmoeder sloeg helaas een generatie over. Mam was afstandelijk en koel. Ik kan me niet herinneren dat we ooit knuffelden. Pas nu ze dementeert, begint het een beetje te veranderen.
Ik houd wél van aanraken, omhelzen en kussen. Net als oma heb ik geliefden graag dicht op de huid. Oma Joanna drukte in d’r Twentse keuken m’n kinderhoofd vaak tegen de heup, haar handpalm zacht tegen mijn wang. Bij haar mocht ik uren op schoot zitten, ze was áltijd trots. De fysieke karigheid thuis was te verdragen door haar aanwezigheid. Alles veranderde toen we emigreerden.