Toen mijn moeder in 1997 hertrouwde, hebben mijn broer en ik een video gemaakt waarin we haar en mijn stiefvader – en bekenden van ze – in allerhande situaties persifleerden.
Bijna net zo grappig als de film zelf is het materiaal dat we in de dagen voor onze opnames hebben geschoten.
We hadden ergens een videocamera geleend, wat hartstikke bijzonder was in die tijd, want telefoons met camera’s bestonden niet. Werkelijk alles moest dus worden opgenomen, ook het half uur in de vroege ochtend waarin mijn broer en ik thuiskwamen uit Paradiso en een tikje après boire in mijn Amsterdamse studentenhuis op zoek gingen naar een ontbijt. Mijn broer filmde me terwijl ik met rode ogen een vage voorverpakte chili con carne (tenminste houdbaar tot 2036) naar binnen lepelde, het enige dat naast een bouillonblokje in de kast lag. Misschien had ik het niet eens zelf gekocht, maar de bewoner vóór mij.
“Sorry voor mijn huilogen”, zei ik tegen de camera. “Ik ben net m’n ex tegengekomen.” Ik weet nog hoe ik op dat moment weer volschoot. “En er zitten ook nog slierten in mijn ontbijt, het is supergoor”, huilde ik kokhalzend voordat mijn broer de camera maar uitzette.
Veel videomateriaal van vóór pak hem beet 2010 is er niet van mij. Maar dit was tekenend. Op een van de zeldzame filmpjes die er in mijn kindertijd van mij gemaakt zijn, is te zien hoe mijn bal wordt afgepakt door mijn zus en ik jankend naar mijn moeder ren.
Ik ben een huilebalk. Altijd al geweest. Ik jank veel en vaak, heel gênant. Het zou allemaal nog niet zo erg zijn als ik heel koket een paar discrete tranen zou kunnen laten, waarna ik weer over kan gaan tot de orde van de dag. Maar helaas heb ik een ‘ugly cry’, Kim Kardashian is er niks bij. Mijn ogen zwellen op en worden vuurrood, en blijven dat minimaal 24 uur. Mijn gezicht wordt rood en vlekkerig, en m’n stem slaat over. Sexy is het allemaal niet. Ik huil dus het liefst niet in gezelschap.
De laatste weken heb ik veel te hard gewerkt, en laat werkstress en oververmoeidheid nou mijn grootste jank-triggers zijn. Ik co-host tegenwoordig een podcast, en vlak voor de kerstvakantie, waar ik half overspannen naartoe króóp, checkte ik bij mijn podcast-collega’s op kantoor mijn mail. Er zat een bericht tussen van een van mijn chefs, die 7236 aanvullende vragen had op een artikel waar ik heel veel tijd in had zitten. Of ik het even opnieuw kon doen.
Ik had hier gewoon de kracht niet voor, en de tijd trouwens ook niet. Ik probeerde de tranen tegen te houden, maar dat lukte niet. Ik verontschuldigde me wel tien keer. “Lekker professioneel”, snifte ik met dikke stem. Joh, maakt niet uit, zei iedereen, maar daar geloofde ik niets van.
Tot een halfuur later mijn co-host tijdens de podcast geëmotioneerd raakte en daar helemaal niet moeilijk over deed. Het was een wakkerschud-moment. Ik vond het helemaal niet stom of raar dat ze huilde, júist niet. Haar kwetsbaarheid maakte het gesprek dat we hadden in de podcast extra mooi. En bovendien word ik vijftig. Als mensen me een huilebalk vinden, hebben ze gelijk. Dat ben ik ook. En dat ik raar ben, had ik allang omarmd. Dáár kan ik dan weer niet om huilen.
