In drie weken Frankrijk heb ik bewust ook vakantie van mijn moeder genomen. Althans: ik heb de dagelijkse zorgupdates ongeopend gelaten. Als er echt een noodgeval is dan bellen ze me wel, dacht ik. Pap is er gelukkig nog, die ziet haar als enige van het gezin heel regelmatig. Bij terugkomst lees ik op mijn laptop vooral verontrustende dingen.
“Een medebewoner heeft u geduwd en daar bent u behoorlijk van slag van. U zegt dat u bang bent.” Twee dagen later gaat mam zelf los: “U ergert zich aan een medebewoonster die volgens u maar blijft praten. Als ze niet naar uw waarschuwing luistert pakt u een theedoek en komt dreigend op haar af lopen.” Het zorgpersoneel weet het te sussen. En tóch is de eerste reactie een verdedigende: ik wil haar daar meteen weghalen.
Mam onttrekt zich steeds vaker aan de groep medebewoners, lees ik verder. Ze loopt weg bij activiteiten en zit het liefst aan het eenpersoons tafeltje als ze allemaal dineren. Als ik haar een dag na terugkomst bezoek is ze vrolijk gestemd en blij me te zien. De akkefietjes herinnert ze zich niet meer. Er is maar een huidig probleem: ze kan haar studio niet in.
De enige veilige plek waar ze zich aan anderen kan onttrekken is afgesloten: het hek van de trap voor de ingang zit op slot. Volgens een verzorgende doet ze dat zelf, maar als mijn vader het een dag later iemand anders vraagt die dienst heeft krijgt hij een ander verhaal: dit doen ze uit voorzorg omdat mam steeds vaker struikelt en valt. Samen gaan we op zoek naar een oplossing: een kamer op de begane grond of een kamer zonder trappetje voor de ingang.
Hoe is het eigenlijk mogelijk dat ze deze mensen bij elkaar stoppen, denk ik als ik even later op de fiets stap. Ik snap het wel, vanuit de zorgtaak en het personeel. Maar als jij niet meer weet wat van jou of een ander is en dingen jat, is het prettiger dat je omgeven wordt door mensen die snappen dat er een steekje bij je los zit. Mam lijkt omringd door gelijkgestemden maar in feite zit iedere bewoner in z’n eigen twilight zone. Respect of menselijk begrip voor de ander opbrengen, behoort niet meer tot de mogelijkheden.
Puck en ik waren laatst op bezoek en liepen met mam naar buiten, toen een vrouw in de woonkamer schreeuwde dat ze naar huis wilde. Ik herkende haar, dit doet ze vaker en dan de hele dag door. Men is er aan gewend en daarom wordt er niet meteen op haar gereageerd. “Hey jij, daar” schreeuwde ze naar Puck, die met oma voorbijliep en in een reflex omdraaide. “Ja. jij ja. Godverdomme kreng, breng me naar huis”. Om haar woorden kracht bij te zetten smeet de vrouw een plastic mok, richting mijn dochter. Wij lachten er meteen (en achteraf nog harder) om. Puck weet dat ze niet spoort. Maar mam, dook in Puck weg en keek me met bange ogen aan.
Ik weet het, iedereen doet wat-ie kan. Aan het gevoel van veiligheid wordt gewerkt, mam krijgt straks een nieuwe kamer, een veilige haven. En voor wat betreft de groep: ik zie ook dat mam gezelschap mijdt. Het verslag van haar gedrag door de psycholoog stelt me gerust. Mijn moeder is jarenlang kleuterleidster geweest en dat is wat de deskundige in de acties van mam terugziet: ‘U bent een vrouw die altijd voor en niet in de groep heeft gestaan.” Gek genoeg is dat een troostende gedachte. Dat er ergens een klein, voor mij herkenbaar gedeelte, levend is van de vrouw die mijn moeder ooit was: de juf die voor de kleuters staat en als ze boos is met een theedoek dreigt.