Vorig jaar regelde mijn vader een poffertjeskraam zodat iedereen in het tehuis mee kon genieten van mams verjaardag. Vandaag, op haar 82e verjaardag, verstrooien we haar stoffelijke resten vanaf het door haar geliefde veerpontje. Alleen voor de naaste familieleden en geregeld door pap.
Destijds, toen hij me het plan vertelde kon ik me er nauwelijks iets bij voorstellen. De crematie was begin februari geweest, het was een mooie, intieme dienst. Afscheid hadden we daar al genomen, toch? Mijn enige as-verstrooien-referentiepunt is van de hilarische scène uit The Big Lebowski, dus de gedachte alleen maakte jolig.
Dagenlang regende het pijpenstelen, er leek werkelijk geen droog uur tussen te zitten. Maar op het moment dat we de aanlegsteiger op lopen, opa ferm ondersteund omdat hij aan land al wankele benen heeft, breekt de zon door. En niet zo’n beetje ook: het is een felblauwe hemel met warm zonlicht, dat lange herfstschaduw op het dek werpt.
Theo, de man die vandaag het ritueel verzorgt, legt onze bloemen voorzichtig naast het portret van mam en de urn. Om het geheel heen ligt een scheepstouw in een lemniscaat, een soort oneindigheidsknoop. De nichtjes hebben elkaar een tijd niet gezien en zijn baldadig. Gelukkig maar, want zo zien ze niet dat ik van dit liefdevolle decorum al moet huilen.
Mam en ik hadden nauwelijks iets gemeen, behalve Deventer en de IJssel. Zij spreidde haar vleugels hier in de jaren 60, toen ze voor het eerst op kamers ging, ik vond er eindelijk gemoedsrust op m’n veertigste. Zij genoot graag op een bankje langs de rivier van het uitzicht, ik loop het liefst met Ted langs de grillige uiterwaarden. Hoe dan ook, we deelden liefde voor dit helende Overijsselse water.
“Stroomopwaarts willen we gaan”, legt Theo aan ons uit. “Dan kan Ineke straks zelf aan haar geliefde plek voorbij kabbelen.” Als we op de juiste locatie zijn, moeten we wijken voor een groot schip. Het draagt de naam Eucharisteo, dat ‘in dank aannemen’ of ‘dankbaarheid’ betekent. “Nou”, zegt mijn broer droogjes zodra hij de naam heeft gegoogeld. “Als dat geen toeval is…” Als het moment van verstrooien aanbreekt luidt schipper Geert drie keer de scheepsgong. “Dat is het teken dat een belangrijk iemand van boord gaat”, verklaart Theo.
Als de zware urn door meerdere familieleden beetje bij beetje over de reling geleegd wordt, zegt iemand: “Best veel as voor zo’n klein vrouwtje.” “Dat had Ineke geestig gevonden”, mompelt een ander. Daarna leggen we, een voor een, bloemen in het water als we van de plek wegvaren. De zon schijnt nog fel op het portret van mam als we een schippersbittertje krijgen. Theo schenkt er een extra in. “Deze is voor jullie oma, moeder en vrouw.” Waarna hij de inhoud van het glaasje druppelsgewijs overboord gooit. “Jammer”, zegt de puber. “Want ik vind dit best lekker, eigenlijk.”
Op de terugtocht valt iedereen stil. Ik sluit mijn ogen en hoor Theo achter mij vragen: “Gaat u hierna nog wat doen met z’n allen?” “Jazeker”, antwoordt mijn vader. “We gaan naar het pannenkoekenhuis, waar we altijd met Ineke zaten. Ook toen ze dementie had”. “Ja”, zegt een nichtje blij, “zij nam altijd de Sallandse!” “Ik heb nog een tip voor u”, zegt Theo als we een voor een de schipper bedanken en van boord gaan. “Maakt u vanavond bij het eten maar een beetje ruimte vrij voor Ineke, zodat zij erbij kan zijn.” Pap lacht: “Dat is goed, maar ik betwijfel of ze ook echt komt.”
Als we een kwartier later over de brug richting restaurant rijden, zegt Puck terwijl ze uit het raam wijst: “Kijk, ik zie ze, daar drijven de bloemen.” Ik zie ze ook. De witte rozen stromen op dat moment, in boeketjes, rechts onder ons door.
Bij het pannenkoekhuis is de sfeer totaal anders: er hangen skeletten, heksen en monsters aan het plafond en de lampen zijn versierd met witte spoken van papier. Sommige ouders en kleine kinderen zitten al verkleed aan hun dessert. Het jonge personeel gaat enthousiast in de Halloween-modus op.
“Hadden jullie gereserveerd?”, vraagt een meisje met een haarband vol met wiebelende vleermuizen. Ze heeft een wond op haar wang getekend. “Ja”, zeg ik. “Familie Olde Olthof, met zeven personen.” Ze wijst ons een plek in het midden van de ruimte aan. De meiden hollen al vooruit. Het is een vrij grote, vierkante tafel. Er is plek voor acht, en er is voor zeven gedekt. Pap en ik kijken tegelijkertijd naar de plek die over is. Leeg, omringd door familie en spoken.
Was mam er toch een beetje bij.
