December is nooit mijn favoriete tijd geweest, behalve toen ik een maand lang in de Afrikaanse zon zat. Dankzij mijn moeder zat de kerststress er bij mij al vroeg in.
Onder lichte dwang naar de kerk moeten, ‘doe je dit jaar wél gezellig’-verwijten; mam was zelf erg van het kerst vieren.
Ze stond niet alleen stil bij de katholieke gedachte, maar was ook van de keurige kleding en gedekte tafel: chic porseleinen servies, gesteven tafellinnen en bijzondere wijnglazen.
Daarin lijken we niet op elkaar. Want hoe iets eruitziet, is bij mij vaak ondergeschikt aan de gezelligheid. Zo had ik afgelopen zomer spontaan elf mensen te eten in de tuin. Ik maakte mijn simpele, maar vermaarde rode pasta. Met verwilderd haar, een schort voor de zomerjurk en slippertjes aan serveerde ik uit de immense spaghetti-pan die ik op tafel zette. Alle pubers uit de buurt kwamen in en uit de tuin gelopen. Tegen elven, terwijl een hongerige late gast de bak tiramisu uitlepelde, lag Teddie samen met de buurhond languit op het terras uit te hijgen.
Op zulke momenten ben ik gelukkig. Dat het tafelgoed uit zeven verschillende borden en drie soorten bestek bestond, is dan bijzaak. Bij mam was dat niet voorgekomen. Die had zelfs servies dat alleen op feestdagen uit de kast kwam. Een groot deel van dat servies gaf pap na haar overlijden weg. Het staat sinds de lente in mijn keukenkast, dus dagelijks op tafel. Want ik bewaar geen keukengerei voor speciale dagen.
Het is mijn allereerste kerst zonder mam. In de aanloop naar kerst, bij elk adventsvakje dat ik open, merk ik dat het hart zwaarder aanvoelt. Vorig jaar rond deze tijd opperde een familielid om chic te dineren zonder mam en na afloop dan koffie bij haar te drinken in het tehuis voor dementerenden. “Nee”, zei ik meteen. Want ik was daar fel op tegen. “Dat doen we niet. Juist mam is dol op Kerstmis, die hoort er gewoon bij. Je weet nooit wanneer het onze laatste kerst is.” Ik denk niet dat ik haar dood aanvoelde, het was puur de angst die je bij je draagt wanneer je je ouders voor je ogen ziet aftakelen.
Uiteindelijk lunchten we op eerste kerstdag in het pannenkoekenhuis. Het is een plek waar mensen met kleine, huilerige peuters komen, waar iedereen hard praat en alles door elkaar heen loopt. Een restaurant waar mam onzin mocht en kon uitkramen, zonder dat anderen ervan zouden opkijken.
Ik nam mam mee van het tehuis, en mijn broer haalde pap thuis op. Toen ze elkaar zagen, hielden ze elkaars hand vast en schuifelden langzaam naar binnen. Mam vond werkelijk alles prachtig; van de grote krans aan de voordeur, de kerstbakjes op tafel tot de sterren voor het raam. Ze genoot zichtbaar van de kleindochters. “Wat zijn ze knap. En wat heb je ze mooi aangekleed.”
Nog geen twee weken later brak ze haar heup en niet lang daarna overleed ze. Morgen schuiven we aan tafel zonder oma. En die verandering is, na 48 jaar moeder-kerstmodus best even wennen, merk ik. De kitscherige engeltjes in de boom, de rollade van de kerstcommercial en het geluid van kristallen wijnglazen; alles doet me aan mam denken.
Wat niet veranderd is, is dat ik nog steeds weinig zin heb het te vieren, ondanks dat de rest van de Olde Olthofjes op kerstavond bij me komen. Maar ik ga het mezelf zo makkelijk mogelijk maken. Het wordt geen uitgebreid kerstdiner, zoals mam het zou doen, maar gourmetten. Omdat we haar zo missen, ga ik dit jaar de tafel wel extra mooi dekken. Nu ik erover nadenk: misschien ga ik het tafelkleed strijken. En zelfs het servies is dit jaar bijzonder. Ook al eten we er dagelijks van, het is en blijft háár speciale feestdagen-set.
