Bij het binnenstappen van de intercity word ik door de conducteur verwelkomd met een hartverwarmend bericht. Door de speakers klinkt het: in deze trein zijn zakkenrollers actief.
Toch fijn dat er ook bij deze beroepsgroep sprake is van een zeker arbeidsethos, want elf uur in de ochtend is aan de vroege kant voor het dievengilde.
Wel vraag ik me af hoe je zeker kunt weten dat er in deze specifieke trein zakkenrollers zijn, dat ze daadwerkelijk actief zijn – en niet rustig aan het forenzen – en áls je dat dan allemaal weet, waarom er dan niks tegen wordt gedaan. Maar zo vaak ga ik niet met de trein, dus wellicht zijn dit abnormale vragen.
Ondanks dat ik aan het einde van de ochtend reis, zit de blauwgele rups propvol. In een zogeheten viertje vind ik een plek tussen het raam en een etende man. Hij is druk bezig met het verorberen van een Turkse pizza. Iets wat ik bij binnenkomst in de coupé al kon ruiken, het nadeel van bikkende mensen in de trein.
Ondanks zijn geurige snack, is de geur die hij zelf verspreidt nog een stuk penetranter. Het is een combinatie van oud zweet en verschraald bier. Een blik richting de man leert me dat hij waarschijnlijk zonder slaap of bezoek aan thuis, na een feestelijke avond, hier is beland. Ademend door mijn mond probeer ik me te concentreren op het voorbijglijdende landschap.
De reistijd tussen Amsterdam Amstel en Utrecht Centraal is slechts 21 minuten, dat ga ik wel overleven. Inmiddels is mijn buurman klaar met eten, veegt zijn vingers af aan één miezerig servetje en doet zijn ogen daarna dicht.
Enkele minuten later begint hij zwaar te ademen, de ogen nog steeds gesloten, en wissel ik een blik met de twee mensen die tegenover me zitten. Het nadeel van vier stoelen bij elkaar; je zit als je pech hebt de hele reis totaal onbekenden aan te gapen. Ook mijn overburen zien de stinkgozer het zwaar hebben, maar ik zie geen paniek en draai mijn hoofd weer richting het raam.
Dan gaat alles ineens heel snel. Hij grist een Metro van het tafeltje af, rolt daar een soort lange toeter van, buigt over mij heen en opent de prullenbak. Voor ik goed en wel door heb wat er gebeurt – ik heb hem inmiddels op mijn schoot liggen – maakt de eerder door hem gegeten maaltijd zijn rentree. De krant gebruikt hij als een soort dakgoot om alles zo goed en kwaad als het kan in de prullenbak te laten stromen. De twee stoelen waar ik op uitkijk worden per direct verlaten door hun bewoners, maar ik kan geen kant op!
Als hij klaar is, propt hij de krant ook in de afvalbak, zegt: ‘Sorry hè’, staat op en loopt weg. Nadat ik een seconde of tien perplex ben blijven zitten om bij te komen van dit bizarre voorval, sta ik ook op en loop de andere kant op. In het halletje naar de volgende wagon zitten mijn voormalige overburen, maar ze hebben hun blik op de grond gericht. Bij het uitstappen in Utrecht zie ik een spetter kots op mijn linkerschoen.
