Omdat ik een een jaar geleden zo nodig moest bewijzen dat ik heus wel fit ben als dertiger, liep ik de marathon van Amsterdam. Hartstikke leuk, kan van de bucketlist af, maar het nadeel is dat ik sindsdien chronisch geblesseerd ben aan mijn linker achillespees.
Helemaal niet leuk. Er is een traject van fysiotherapie geweest, maar helaas mocht dat precies niks baten.
Nou is dit op zich geen ramp, edoch vervelend, ware het niet dat ik sporten altijd als reddingsboei gebruikte. Mijn redenatie was als volgt: ik heb geen zin om op mijn eten te letten, want daar is het leven nou eenmaal te kort voor, dus als ik maar zorg dat ik twee keer in de week hardloop en één keer in de week de racefiets uit de schuur trek voor een lekker stukje trappen, dan verbrand ik zoveel calorieën dat ik niet dicht zal groeien. Een recept voor een sixpack was het ook zeker niet, maar dat stond dan ook niet op de bucketlist. Niet meer.
En het werkte. Tot de blessure. Nu kan ik rennen noch wielrennen. Nog steeds ga ik drie dagen per week sporten, maar nu in de sportschool. Een geestdodende plek vol mensen die te hard staan te puffen. Je moet toch wat. Daar verbrand ik ook wel wat, maar dat staat in geen verhouding tot het eerdere duursporten.
Maar Jan, dan kun je toch je eetgewoonten aanpassen? Ja, dat had ik kunnen doen. Maar dat lukt me niet en wil ik ook niet. Nogmaals, het leven is te kort. Het gevolg is dat ik in de afgelopen twaalf maanden een aantal extra kilo’s heb opgepikt om met me mee te dragen. Twee handen vol om precies te zijn. Volgens gezondheidswetten val ik nog steeds onder een gezond gewicht, maar ik haat het wel een beetje om tegenwoordig in de spiegel te kijken.
Nou is dat een beetje wat het is en ik hoop dat het ooit weer beter zal gaan, zodat ik het sporten weer op kan pakken. Maar dat is niet mijn punt. Mijn punt is dat er regelmatig mensen zijn, zowel bekenden als volslagen vreemden, die me er op aanspreken. “Zo, de tijd dat jij gymleraar was ligt behoorlijk achter je, hè?”, was laatst een vraag van een collega.
Of iemand in de sportschool, die ik helemaal niet ken: “Weet je dat het je goed staat?” Nietsvermoedend vroeg ik wat het was dat me zo deed stralen. Mijn schoenen? M’n kekke trainingspak? De kanonnen van spierballen? “Nee, dat vollere in je gezicht. Kun je echt hebben.” Een als compliment verpakte belediging. Wellicht hebben mannen hier minder mee te maken dan vrouwen, overigens ook totaal oneerlijk, maar voor mij is het compleet nieuw. En ik vind het vreselijk.
Het zou toch prachtig zijn als je met een licht-bourgondisch dieet vanzelf in vorm zou blijven?
Waar ik wel om moest lachen was de opmerking van een vriend: “Wat leuk dat je tegenwoordig je shirts strijkt. Wat jammer dat je het in een wok doet.”
