Onze keuken krijgt een facelift. Nieuw aanrechtblad, nieuwe oven, nieuwe kookplaat. Niks bijzonders, de keuken is zeventien jaar oud en dan raken dingen versleten. Toch word ik ook bij dit simpele klusje overvallen door weemoed.
Als ik de oude magnetron in de voortuin zie liggen, denk ik aan alle ochtenden dat ik Jobs pap warm maakte, terwijl hij in zijn streepjespyjama tegenover me zat te kletsen. Het gasfornuis, eveneens afgedankt, brengt me terug naar de avonden dat Rob voor hem stond te koken. In gedachten hoor ik de staafmixer waarmee hij de maaltijden pureerde voor zijn zoon die niet kon kauwen.
Een nieuwe keuken is een bevestiging van dat dingen doorgaan. Dat wíj́ doorgaan. Zoals dat hoort en moet. Maar het is nooit zonder felle steken in het hart.
Natuurlijk zeggen we vaak tegen elkaar hoe mooi het is geworden. Die strakke, zwarte inductiekookplaat is zoveel beter dan de kleverige gaspitten die we met geen mogelijkheid nog schoon kregen. Tegelijkertijd mesten we de keukenlades uit. Verzamelen we oude lepels van ons kind. Babybestekjes die nog ergens achterin lagen. Kijken we elkaar vaak vragend aan: wegdoen of bewaren? Rob haalt een schroevendraaier uit de schuur om de kinderbeveiliging van de messenlade te verwijderen. Ik draai mijn hoofd weg.
De elektricien belt aan om te kijken wat hij precies moet doen. Met zijn hoofd in de meterkast verbaast hij zich over een aansluiting die hij niet kan plaatsen. ‘Van de lift misschien?’, vraag ik en ik ga hem voor naar de woonkamer. ‘Kijk, we hebben een invalidenlift. Als ik op dit knopje druk, komt hij uit het plafond.’
De man is gefascineerd door de liftkooi en ja, het verklaart de aansluiting in de stoppenkast. Hij vraagt naar het waarom van deze voorziening en ik ben blij dat ik Jobs naam kan noemen. We kochten dit huis voor onze gehandicapte zoon, ziet u, juist vanwege die lift. Eigenlijk is het zijn huis. De lift kan er niet uit, want de woning is er als het ware omheen gebouwd.
Het doet me goed als ik over Job kan vertellen. Alsof ik het mogelijke misverstand voor moet zijn dat we hier maar met z’n tweeën wonen. Ik wil er vooral zelf niet aan, aan het idee dat ons gezin voltooid verleden tijd is. Het bezorgt me telkens weer een misselijk gevoel.
In het nieuwe jaar komt een schilder ons huis verven, de offerte is al binnen. Ik had bedacht dat dat een goede gelegenheid zou zijn om het naambordje naast onze voordeur ook maar eens te vervangen. Er staat nog altijd: ‘Annemarie, Rob & Job’. Twee jaar na zijn overlijden zouden we die derde naam wel weg kunnen halen. Maar intussen ben ik daar niet meer zo zeker van. Als Jobs naam er niet meer staat, is het misschien wel waar. Dan woont in dit huis geen kind meer.
