De kogel is door de kerk: mijn vriendin heeft het uitgemaakt met haar poffertjes-geliefde. Het was even moeilijk, het kostte een paar tranen, maar na twee dagen was ze weer oké. Ze heeft zijn kleding in een tas bij een vriend afgegeven, ze wilde hem niet meer over de vloer.
Ik vind het knap, zo kordaat, zo snel korte metten. Ze is geen plakker, zoals ik zo veel om me heen zie; het blijven hangen bij een vent als een stel kansloze jongeren in een speeltuin.
Een van onze vriendinnen heeft plannen om te gaan samenwonen. Niemand begrijpt waarom, want de man met wie ze gaat, is een uitgesproken lul. Echt een lul. De enige doeltreffende omschrijving. Zij is zo leuk, slim en aantrekkelijk. Van oorsprong Engels, je hoort het nog in haar grappige Ronnie Tober-accent. Ze runt een eigen restaurantje, kortom een heerlijke vrouw.
Hij? Hij brengt pakketjes rond. Daar is niets op tegen, maar hij boort haar bij alles de grond in. Er is altijd wel iets waarin ze tekort schiet. Waarschijnlijk uit jaloezie, omdat hij zelf op zijn 45ste nog pakjes rondbrengt. Of het is gewoon uit hufterigheid.
Zijn gezanik is altijd doeltreffend, want zij voelt zich dan geroepen om het hem naar de zin te maken. Hij doet het ook waar ik bij ben. Wanneer ik hem dan de stare down geef, zie ik iets triomfantelijks glinsteren in zijn ogen. Hij voelt zich een Hele Meneer.
“Waarom blijf je bij hem?”, vraag ik haar geregeld. “En waarom in Godsnaam samenwonen?!” “Hij heeft echt een hele lovely kant”, zegt ze dan verontschuldigend. “Really?” vraag ik, “You could have fooled me!” “En als ik het uitmaak, wat dan? Dan heb ik niks… nothing…” “Ten eerste kom je wel weer iemand anders tegen”, antwoord ik, “ten tweede: nou en?!”
Maar ze gelooft nu eenmaal niet dat iemand nog van haar gaat houden. En dat wil ze zo graag. Net als zoveel vrouwen.
Ik had ook altijd angst wanneer ik zag dat mijn relatie bakzeil ging halen. Ik ben alleen nooit bang dat een man mij niet meer leuk gaat vinden, ik ben bang dat ík nooit meer verliefd zal worden. Ik ben nu eenmaal niet snel onder de indruk van een man.
Zo voelde ik mij van de zomer lichtelijk verwaarloosd door mijn geliefde. Ik dacht: fuck it, laat ik eens kijken in de Tindergrabbelton. Zodra ik de app opende, zag ik diverse swipe-berichten of de wervende tekst: ‘Iemand heeft een superlike voor je gebruikt!’
Uit puur oriënterend onderzoek hoe mijn marktwaarde ligt, swipe ik af en toe naar rechts en ben ik doorgaans verbaasd wanneer de blauwe letter: IT’S A MATCH! níet oplichten. Het aanbod is dus altijd nog groter dan de vraag.
Maar ik vind niemand leuk. ‘Knuffelkonten’, ‘mensenmensen’, een duim omhoog, een mondkapje: nee. Een vaantje met ‘gevaccineerd’? Nee, ik ben niet geïnteresseerd in je medisch dossier. Vergeelde tanden, of een man met een prachtig gebit die er zo zuinig op is dat hij ze ’s nachts in een glaasje doet? Nee, nee, nee.
Het is huilen met de pet op. En toch, in mijn Tinderloopbaan kom ik steeds wel weer iemand tegen die ik de moeite waard vind. Na Deniz dacht ik: dit was het. Toen kwam Willem-Jan. Willem-Jans liefde was nu eenmaal aan slijtage onderhevig en daar was mijn huidige geliefde.
Wat maakte deze mannen zo leuk? Was ik dat misschien? Was Deniz de plaatselijke dorpsgek en maakte ik daar een Paradijsvogel van? Was Willem-Jan zo’n groot filosoof of was het gewoon een zeikerd die zichzelf graag hoorde praten?
Ik weet dat mijn eigen interpretatie van een karakter iemand bijzonder maakt. Ik ben leuk en uniek en projecteer dat op de man van keuze, die ik in eerste instantie selecteer op looks. Het bewijs hiervoor is dat ik zelfs weleens verliefd geworden ben uit verveling. Ik had zin in wat spannends, kwam een aantrekkelijk specimen tegen en ik kleurde zijn persoonlijkheid zelf in. Voilà. Geforceerde romances zijn echter niet duurzaam, maar het is wel aangenaam tijdverdrijf en het afscheid vrijwel pijnloos. Immers, het was slechts een pauzenummer.
Good looking, leuke mannen? Ik zie ze zelden. Toevallig kwam ik laatst een pareltje tegen. Mijn vriendin moest met haar dochtertje naar de kinderarts en ik ging mee voor morele steun. Eenmaal in de spreekkamer zit er een hunk in zijn witte jas beeldig te zijn! Hij leek zo uit een bouquetreeks te zijn gestapt. Lang, een prachtige bos haar, baard, eloquent en ook nog eens heel attent en lief. Hij was gewoon helemaal af. Niks meer aan doen. Ring er om en klaar. Hij is ongetwijfeld allang ingepikt toen hij nog een slungelige student was óf hij is (weer) vrijgezel en lopen er tig paren Crocs in het ziekenhuis achter zijn kont aan.
Leuke mannen, ze zijn er maar je moet ze met een zaklamp zoeken. Of ze vinden jou. Zoals Mehmet die een Superlike gebruikte om mijn aandacht te trekken. En dan heb je de speld in de hooiberg.
Na hem zal ik niemand meer leuk vinden, is mijn heilige overtuiging. En is dat erg? Eindigen als de Crazy Cat Lady die door de kinderen uit de buurt Oma Poes genoemd wordt? En af en toe met mijn rollator nog naar kinky feestjes? Ik denk het niet. Maar tot die tijd geniet ik nog van mijn ‘enige’ liefde Mehmet en zijn gebit dat ’s nachts (nog) niet in een glaasje hoeft.
