Nu m’n kinderen de veertien maanden aantikken, is het babyachtige er wel een beetje van af. Mijn zoon kan al een tijdje staan en stapt achter zijn loopzebra de hele kamer door. Dit tot groot ongenoegen van zijn zusje, dat nog niet verder is dan kruipen en uit pure jaloezie haar broer de hele tijd naar de grond probeert te werken.
Ze hebben allebei inmiddels een rijtje tanden in hun mond (die ze fanatiek overal inzetten, van de meubels tot ons), hun mollige, hulpeloze babylijfjes worden steeds ranker en sterker en ze zijn de hele dag aan het kletsen – hoewel we over het algemeen geen idee hebben waar het over gaat.
Er is alleen één gebied waarin ze voorlopig nogal achterblijven: hun haar. Toegegeven: bij onze zoon begint het de laatste weken eindelijk wat te worden. Er verschijnen warempel steeds meer lichtblonde plukjes op zijn hoofd, waardoor hij momenteel een beetje op een donzig kuikentje lijkt. Maar onze dochter is nog steeds zo kaal als een biljartbal.
Nou maken we ons daar verder totaal niet druk over – het kind is net één geworden, ze zal heus wel een kapseltje hebben tegen de tijd dat ze naar de kleuterschool gaat. Bovendien is ze dubbel erfelijk belast: zowel haar vader als ikzelf waren lang kaal als kind – en allebei hebben we nu een volle bos. Mijn man ook nog steeds, terwijl hij inmiddels 47 is (als dat haar er eenmaal is, blijft het dus wel eeuwig zitten).
Andere mensen lijken onze haarloze griet echter wel een probleem te vinden. Steeds vaker krijg ik ongevraagd advies over het onderwerp. Zo raadde een mevrouw in de supermarkt me laatst aan mijn dochter vaker een strik om haar hoofdje te binden, want ‘dan kon je tenminste zien dat het een meisje is’.
Ik heb dat één keer geprobeerd, zo’n strik. Het duurde precies vijf seconden voordat m’n dochter dat jeukende ding weer van haar hoofd had getrokken. Heel veel meisjesachtiger had ze er ook niet uitgezien, eigenlijk vond ik haar vooral lijken op een paasei. En sowieso: wat kan het eigenlijk schelen of wildvreemden zien dat het een meisje is?
Het verbaast me eerlijk gezegd behoorlijk, dat hun gender nog steeds zo’n onderwerp is. Dat het bijna een beetje zielig lijkt te worden gevonden dat onze dochter – die ook nog eens zelden een jurkje draagt, want in een broek kan ze een stuk beter ravotten – regelmatig voor jongetje wordt aangezien.
Hetzelfde geldt trouwens voor onze zoon. Toen ik hem in de eerste week na zijn geboorte een roze truitje had aangetrokken, ontdekte ik een uur later dat de kraamhulp hem na de volgende verschoning stiekem in het groene exemplaar had gehesen dat zijn zusje had aangehad. Nu droeg zij ineens roze. Verder was de kraamhulp fantastisch, dus dat had ik maar zo gelaten. Ze was de zestig gepasseerd, dus ik dacht dat er ze gewoon wat ouderwetse ideeën op nahield.
Maar veel dertigers blijken er hetzelfde over te denken. Terwijl ik denk: láát kinderen lekker, wat boeit het tot welke sekse ze behoren, laat ze rustig zelf ontdekken waarmee ze willen spelen, wat ze willen dragen en wie ze willen zijn.
Tegenwoordig heet dat ‘genderneutraal’ opvoeden. En dat roept nogal wat weerstand op. Alsof het betekent dat jongens verplicht een jurk aan moeten of meisjes een pop wordt geweigerd. Maar dat is onzin, het betekent juist dat iedereen zelf mag kiezen. Jongens en meisjes mogen een jurk aan, met barbies of juist brandweerwagens spelen, in bomen klimmen of een theekransje organiseren voor de poppen.
Ik hoop dat mijn kinderen later vooral worden wie ze willen zijn. Als dat betekent dat onze dochter elke dag in een roze jurk naar school gaat, is dat prima. Tegen die tijd heeft ze vast haar om bijpassende speldjes in te doen.
