Mijn zoon was gevallen. Ik was er niet bij. Nadat ik die zondagochtend met de tweeling de hort op was gegaan zodat m’n man na een zoveelste rumoerige nacht kon bijslapen, mocht ik ’s middags een dutje doen terwijl zij naar het bos gingen. Ik sliep net toen de telefoon ging. Hartverscheurend huilen op de achtergrond, een paniekerig klinkende echtgenoot aan de lijn. ‘Rijk is uit de kinderwagen gestuiterd, tanden door z’n lip, veel bloed, we komen weer terug.’
De rest van de middag had ik een heel zielig jongetje op schoot. Gelukkig viel de schade mee, hij had overvloedig gebloed zoals kleine kinderen dat doen en was verder vooral geschrokken. Twee bolletjes schepijs bij de ijssalon om de hoek hadden geholpen, evenals een eindeloze hoeveelheid kusjes en knuffels. Die avond was hij op mijn borst in slaap gevallen.
De volgende ochtend was zijn kin een beetje blauw en opgezet, maar verder leek het ergste leed geleden. Hij huppelde naar de crèche, zijn zusje zoals altijd in zijn kielzog. Daar waren we goed weggekomen, dacht ik nog. Dat bleek iets te optimistisch gedacht, want toen we hem aan het einde van de middag weer ophaalden, had hij een soort extra kin aan zijn gezichtje hangen.
“Misschien moeten jullie toch even langs de huisarts”, zei de pedagogisch medewerker. Dat leek me inmiddels ook, zeker aangezien de zwelling zo dicht bij zijn hals en luchtpijp zat. Dus belde ik bij thuiskomst de spoedpost om te overleggen. “Waarom bent u niet gisteren meteen gekomen?”, vroeg de verpleegster die ik aan de lijn kreeg. Pats. Moederschuldgevoel.
“Omdat er niet zoveel aan de hand was”, antwoordde ik bedremmeld. Ze zuchtte even, wat ik in stilte interpreteerde als teleurstelling om mijn falende ouderschap. Gelukkig kregen we diezelfde avond toch een afspraak. Nog een gelukje: er bleek niks gebroken en de arts die de verwondingen kwam inspecteren, zei dat hij zelf in een soortgelijke situatie ook niet meteen naar het ziekenhuis zou zijn gehold.
We mochten weer naar huis, met de opdracht om de patiënt ’s nachts elke paar uur even wakker te maken om te controleren of de zwelling niet nog meer was toegenomen en hij moeite kreeg met ademen. Dan moesten we meteen terugkomen. Hoe slaap je als je tussendoor steeds dient te checken of je kind niet toevallig aan het stikken is? Nou, niet natuurlijk.
Al bleek het in de gaten houden van onze zoon wel een stuk makkelijker dan gedacht, die sliep namelijk ook niet. Daarvoor deed zijn hoofd inmiddels veel te veel pijn. Zo dommelden we de nacht door. Ik voelde me nog steeds rot omdat ik de ernst van de situatie niet direct had ingezien, mijn man vond dat het ongeluk aan hem te wijten was – hij was immers met de kinderen op pad geweest – dus lag ook kwaad op zichzelf te zijn.
Ik dacht aan de stellen die ik kende die echt ernstig zieke kinderen hadden gehad. Eén stel had hun zoontje zelfs na een langdurig en gruwelijk ziekbed verloren. Daarbij viel ons kapotte-kin-incident natuurlijk totaal in het niet. Hoe hadden zij dat in godsnaam doorstaan?
Ik wist het niet. En hoop er eigenlijk ook nooit achter te komen. Wat ik wél weet: je kunt beter zelf pijn hebben dan je kind zien lijden. Dat is echt een stuk makkelijker te verdragen.
