Afgelopen vrijdag kreeg ik een onverwacht belletje van mijn moeder: „Ik was het vergeten te zeggen, maar ze zijn er binnen een uur.”
Zo stond mijn familie uit Amerika even later bij me op de stoep, en of ik ze het weekend wilde rondleiden. Zeven kersverse familieleden, inclusief een paar meegesleurde tieners die er niet bij stonden alsof ze er veel zin in hadden. „Het is echt heel belangrijk dat je ze opvangt, het is toch familie”, had mijn moeder er nog achteraan geappt.
Het vergt een soort vaardigheid om een goede reisgids te zijn van je eigen woonplek. Twee dagen heb ik als een moedereend de hele bende achter me aan laten slenteren door de drukke stad. De kunst was ze allemaal bij elkaar te houden, maar er raakte dan regelmatig toch eentje kwijt bij een coffeeshop of Febo.
Al zat de werkelijke uitdaging hem in het overleven van het spervuur aan vragen dat ik op me afkreeg: „Waarom heet dit een bitterbal?” „Hoe lang blijven die tulpenvelden langs de weg nog in bloei?” „Zijn die windmolens nog in werking? In welk restaurant serveren ze echt Hollands voedsel?” Ik had eerlijk gezegd geen idee. Het voelde alsof bij elke volgende ’ik weet het niet’ een stukje van mijn Nederlands burgerschap afbrokkelde. Zo weinig wist ik van de plek waar ik ben opgegroeid, blijkbaar.
Ze wilden een fiets huren om over de grachten te fietsen, prima, al bleek dat geen van hen kon fietsen. Noodgedwongen werden de fietsen weer ingeleverd en kochten we tickets voor een rondvaartboot.
Vanaf het water wees mijn neef naar een Oekraïense vlag die flink wapperde op een balkon: „Vreselijk, zo vreselijk die oorlog.” Waarna hij me vroeg om snel een foto te maken van hem omdat we het Anne Frankhuis passeerden.
Ze wilden naar het Van Gogh Museum, maar hadden eigenlijk honger, geen toestand om kunst te bekijken. Terwijl ze bij de krantenkiosk wat Snickers insloegen, vroeg mijn oom wie die man op de voorpagina was. „Dat is Hugo de Jonge”, zei ik. En mijn nichtje vroeg me of er hier ook #metoo-taferelen waren, wijzend naar een artikel over D66.
Ze mompelden iets over de benzineprijzen, en dat het vast scheelde dat Nederlanders zoveel op de fiets zitten. „En vertel ons eens iets typisch Nederlands!” Als een verdachte in het beklaagdenbankje probeerde ik de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Hmm… even denken, iets typisch Nederlands, terwijl de familieleden hun energieniveau op peil hielden met hun Snickers, gleed mijn blik over de krantenkoppen.
Het vermeend wangedrag binnen D66, de mondkapjesaffaire, kinderen die door de toeslagenaffaire nog altijd van hun ouders zijn weggerukt. Wilden ze echt iets typisch Nederlands horen? Ik begon maar over onze stroopwafels, dat de Albert Heijn ze ook in mini-formaat verkocht en dat ze die in ieder geval geprobeerd zouden moeten hebben.
