Niets in het leven is zeker, behalve de zware winterdepressie die mijn mentale gestel geen enkel jaar overslaat. Momenteel verkeer ik dan ook wederom in een semi-permanente staat van slaapzucht, zwartgalligheid en onderkoeling. Volgens mijn prognose zal het tot omstreeks april van het nieuwe jaar duren voor ik mijn levenslust weer heb hervonden.
Waar ik in de lente en zomer energie voor tien bezit en – afgezien van mijn PMS-weken, waarin ik de duivel zelve ben – een vrolijke persoonlijkheid bezit, is die Ginny in de winter spoorloos. Tijdens de koude maanden transformeer ik in een zure oude man, die nergens zin in heeft en met rust gelaten wil worden. Vrienden die activiteiten opperen waar ik me respectievelijk voor moet aankleden en welke het verlaten van mijn appartement vereisen, sis ik het liefst weg. Wat bezielt een mens om zich vrijwillig door dit deprimerende klimaat te bewegen?
Werkelijk alles kost me moeite tijdens deze periode. Als ik de natuur op z’n beloop laat, doe ik gerust een drie maanden durende depression nap onder mijn elektrische deken, die ik enkel van me afsla om naar het toilet te lopen; fantaserend over hoe chill het zou zijn om gewoon in een lege Spa-fles te piesen die ik naast de bank heb staan. Een calorie verbrand ik dan hooguit om via de afstandsbediening aan Netflix te laten weten dat ik inderdáád al vier uur onafgebroken en nog stééds naar Seinfeld kijk.
Hoewel mensen met een (winter)depressie hun eetlust kunnen verliezen, manifesteert zich bij mij het tegenovergestelde; eerst lig ik bij gebrek aan motivatie uren als een verschrompelde rozijn gedehydrateerd en uitgemergeld op de bank, al mijn lichaamssignalen te negeren, om dan uiteindelijk toch maar op te staan en de halve supermarkt in mijn holle kies te proppen.
Om de keuken te bereiken, moet ik eerst op een moeizame expeditie langs stapels schone was, die ik drie weken daarvoor al op had kunnen bergen. Mijn huis ruim ik tijdens mijn winterdepressie enkel op wanneer ik bezoek verwacht, wat ik krampachtig probeer te voorkomen.
Om over de fysieke pijn van de kou die zelfs mijn botten penetreert nog maar niet te spreken. De hoornlaag van mijn huid is omstreeks januari volledig verbrand en afgeschilferd. In de winter staat de temperatuur van de douchestraal om en nabij achtenvijftig graden op de schaal van lava-tolerantie. Alles om te voelen dat ik leef. Al dan niet met frisse tegenzin, want in de winter kun je me gerust afschieten; ik zal niet tegenstribbelen. Sterker nog, ik haal de trekker nog net niet zelf over.
Omstreeks februari durf ik weer hoopvol uit te kijken naar het moment dat het kwik weer naar een schappelijke temperatuur stijgt en mijn humeur ontdooit. Want, na jarenlang niet te snappen waarom ik me twee seizoenen per jaar zo intens somber voel, herken ik mijn winterdepressie tegenwoordig uit duizenden.
Volgend jaar ga ik het anders doen. Dan verkas ik twee seizoenen naar de zon. Bespaart me niet alleen zware bewolking in mijn hoofd, het zal me ook aanzienlijk in mijn gas/water/licht-rekening schelen.
