Als het net te lang stil blijft, weet ik hoe laat het is. Dan hoor ik hoe zijn adem stokt, hoe hij slikt en slikt, en dan het geluid dat geen enkele moeder kan verdragen: een huilend kind.
Ik dacht vlak ervoor dat hij het wel aan zou kunnen, acht jaar nu, drie jaar ouder dan toen ik me in tachtig bochten had gewrongen om precies dit geluid te voorkomen.
We waren op vakantie geweest, thuisgekomen, koffer uitgepakt – en toen de realisatie dat O, zijn olifantknuffeltje, vriend van het eerste uur, er niet tussen had gezeten. Razendsnel schakelen, welke leugen is acceptabel, bedenken dat ze op die leeftijd nog alles slikken wat hun moeder ze voert.
“O is vast gevonden hoor, ik ga morgen het hotel bellen.”
De volgende ochtend had ik het internet afgespeurd naar een identiek exemplaar, besteld, maar hoe zou ik kunnen uitleggen dat O er opeens nieuw zou uitzien, in plaats van vaal geknuffeld en zonder dat gaatje in z’n oor? Het pakketje kwam, een splinternieuwe O, in de schuur vond ik een doosje waar ik met grote letters ‘Groeten uit Tenerife’ opschreef.
Zielsgelukkig kind, openmaken, dan zijn onzekere blik. “Hij lijkt niet op O …”
Met gekruiste vingers achter mijn rug: “De receptie zei dat-ie tussen de lakens van ons bed zat, hij is mee gewassen in een soort superwasmachine die ze speciaal in hotels hebben.”
Even de twijfel, maar dan het geloof. Crisis bezworen.
Dat verhaal heb ik net aan Luuk opgebiecht, we gaan morgen weer naar Tenerife en hij maakt zich zorgen dat O weer kwijt gaat raken. Dus ik zei: “Joh, de vorige keer dat dat gebeurde…” en hoe ik die stunt had uitgehaald. Maar daar kun je dus beter mee wachten tot ze achttien zijn. Naast me ligt mijn zoon met een gebroken hart, want “wáár is de echte O dan nu, en wie zorgt voor hem, mama je hebt tegen me gelógen.”
Ik wil dat mijn zoon opgroeit met iets van een realistisch wereldbeeld. Dat dingen mis kunnen gaan, knuffels kwijtraken, niet iedereen opgroeit in een zonovergoten Zonnatura-reclame. We hebben daar de afgelopen dagen al gesprekken over gehad nadat hij een zwerver had gezien in Hilversum en van slag was, iemand die kennelijk geen familie had om hem te helpen, een mens zonder huis of eten.
“Heel veel mensen op de wereld zijn arm, of hebben pech in het leven”, was ik aarzelend gestart, “dus we boffen”. Maar dat was olie op het vuur, of die man dan niet bij ons kon wonen. Ik wilde zeggen dat ik dat niet zo’n veilig idee vond, een vreemde op zolder en ik zonder slot op mijn slaapkamer. Maar dat was glad ijs, voor ik het wist zou ik me vastdraaien in verhalen over moord en verkrachting, terwijl die jongen al dagelijks worstelt met mijn sterfelijkheid.
Hoe doen andere ouders dat, lag ik te denken, en waarom moet ik dit altijd alleen uitvogelen? Hoe zou Jean het hebben aangepakt, opgelost? En de grote vraag: zou Luuk met een vader minder gevoelig zijn geweest? Weerbaarder? Gedacht hebben: nou ja, O is lief en die dakloze is zielig, maar ik heb papa om mee te knuffelen en om ons te beschermen?
Ik weet het niet. Luuk weet al sinds hij te klein is dat het leven rotstreken kan uithalen. Dus ik fluister in zijn oor dat de eerste O nu bij een heel lief kindje op Tenerife is, en ons ook mist maar nu in een huis met een zwembad woont en het daar fijn heeft, misschien stuurt hij nog eens een kaartje. En ik zeg dat ik nooit meer zal jokken.
Dit artikel verscheen eerder op LINDA.premium.
Het beste van LINDA. direct in je mail? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
