Column

'Het roer moet radicaal om'

doorJohan Fretz

Johan Fretz (38) is schrijver, columnist, hij woont samen en heeft twee kinderen.

Je hebt subtiele hints en je hebt dagen waarop je je verjaardag viert en je schoonouders je een sporttas cadeau doen. Voor het geval er nog enig misverstand over de intentie van de schenkers bestond, voegde mijn schoonvader eraan toe: “Er moet iets gebeuren.” Ik kon er hartelijk om lachen, van enig ongemak was geen sprake. Ik wist het zelf ook wel: sinds de geboorte van Leah, nu een jaar geleden, en de dood van mijn vader,  zes maanden later, was ik al tweemaal uit mijn broeken gegroeid. De witte M shirts die me altijd uitstekend stonden lagen te verstoffen in de kast. Ik had ze geruisloos ingeruild voor tien zwarte L’en. Maar toen de avond viel begon het toch te knagen. Vroeger was ik heel dik. Op enig moment woog ik 105 kilo. Daar schrok ik destijds zo van, dat ik het roer radicaal omgooide. Binnen een jaar was ik dertig kilo lichter en in alle jaren erna bleef ik, op wat kleine uitschieters na, topfit. Tot dit jaar dus. Een dag na mijn verjaardag stond ik op de weegschaal bij Robert, goede vriend en personal trainer met een eigen gym, bij wie ik mezelf jarenlang drie keer per week als Rocky Balboa had laten afbeulen. Dat wil zeggen: tot ik vader werd. Daarna zelden meer. “De verloren zoon is terug”, zei ik en toen ik de cijfers op de weegschaal zag: “De verloren dikke zoon, welteverstaan.” Ik lachte als een boer met kiespijn. Robert keek me aan, kalm als altijd. “Het is allemaal oké. Je hebt een ongelooflijk zwaar jaar achter de rug. Het is maar een momentopname. Dit is gewoon wie je nu bent. En je zit niet lekker in je vel, maar daar gaan we wat aan veranderen. Wees een beetje mild voor jezelf.” Ik knikte. Mild zijn. Momentopname.

Ik had de moed gevonden naar het oude sportnest terug te keren en wist een ding zeker: met mijn ijzeren wilskracht zou ik mijn eigen lijf en lichtheid her­vinden, een staat van zijn waarin ik niet voort­durend ­puffend en hijgend buiten adem was. Maar in de trein terug naar huis biggelden dan toch ineens de tranen over mijn wangen. Er was hier geen sprake van zelf-fatshaming, maar van een ­confronterend inzicht: in het jaar dat ik vader werd en kort daarna mijn eigen vader verloor had ik me maandenlang manisch in mijn werk vastgebeten, op de overleefstand geleefd. En ongemerkt had ik daarbij ook teruggegrepen naar een oude gewoonte uit die roerige dagen van mijn jeugd, waarin het thuis zo vaak onrustig en instabiel was geweest en ik mijn houvast, troost en veiligheid had gezocht in slecht eten. Alsof ik – nu ik een halve wees was – ook lijfelijk terug was bewogen naar vroeger. Alsof ik die speklaag rond mijn buik als een soort beschermlaag opnieuw had aangebracht: een ondoordringbaar schild dat alle gevoelens die ik niet wilde toelaten zou tegenhouden. In zekere zin had de sporttas me een spiegel voorgehouden: ik kon niet langer wegrennen voor de rouw. Ik kon niet koppig door blijven razen om maar te ontkennen wat het leven me de afgelopen tijd had toebedeeld, nee, ik moest erbij durven stilstaan. Stilstaan om in beweging te komen. Volgend jaar op mijn verjaardag krijg ik hopelijk gewoon weer een zoete, grote taart.

TRENDING