Eva* (31) is na jaren samenwonen weer vrijgezel, en dat bevalt prima. Op het daten na. In sprookjes gelovende mannen die nog thuis wonen, geen gehoor meer na ‘de leukste date ooit’ of bindingsangst (bij beide partijen): het is gewoon ruk.
Toch blijft ze het proberen, want iedereen wil af en toe wat gefriemel aan het lichaam. Deze keer: de ‘ik wil niet in het openbaar afspreken’-man.
Ik ben 20, wanneer ik voor het eerst op Tinder zit. De jongen met wie ik in gesprek raak lijkt lief, spontaan en is bovendien erg grappig. Wanneer we afspreken, klikt het ook meteen. Mijn vorige relatie is nog maar net uit, en ik kan wel een verzetje gebruiken.
Maar het verzetje verandert al snel in een verliefdheid, en wanneer we drie maanden aan het daten zijn, kan ik mijn leven als twintigjarige zonder hem al niet meer voorstellen.

We hebben geweldige seks, tot hij op een dag besluit dat dit niet meer kan. Vanwege de kerk, zegt-ie. Zijn geweten begint op te spelen. ‘Ik ging te weinig, maar nu ik elke zondag weer naar de kerk ga, kan ik het niet verantwoorden dat ik hier met jou in bed lig. Dat ik seks heb, maar niet getrouwd ben.’
Ik begrijp er niet veel van, want is het voor algehele onthouding al niet een beetje te laat? Als we elkaar op alle plekken in het huis, alle delen van ons lichaam al hebben laten zien?
Maar ik accepteer het. En – laten we eerlijk zijn – de heer deed af en toe een oogje dicht. Want waar we duidelijk minder seks hadden, kon hij het af en toe toch niet laten om mijn naakte lichaam aan te raken.

Het is niet het enige in onze situationship waarbij ik mijn vraagtekens zet. We spreken áltijd thuis af. Een afspraakje in het openbaar: uiteten, naar de bios of een terrasje, slaat hij af. En lopen we toevallig wél door de stad, dan wil hij mijn hand niet vasthouden. Sterker nog: wanneer ik hem op een avond – met zijn vrienden – tegenkom in de kroeg, doet hij alsof hij mij niet ziet.
Wanneer ik mijn frustraties hierover uit, heeft hij altijd wel een smoes klaar. Is het niet de kerk, dan is het wel ‘dat ik zo speciaal ben, maar hij nog even wil wachten met het voorstellen aan zijn vrienden, tot het juiste moment’.
Dan is daar de dag waarop hij vroeg naar zijn werk vertrekt, en ik alleen ben in zijn appartement. Mijn vage vermoeden dat er iets niet helemaal klopt, zorgt ervoor dat ik langs zijn kast met persoonlijke spullen loop. In de lades rommelen gaat mij te ver, maar de verjaardagskaartjes die nog op het dressoir liggen. Die kan ik toch wel even lezen?

Als ik op een van deze kaarten haar naam zie, wordt mij alles duidelijk. Ze wenst hem een nieuw jaar vol liefde toe, waarin ze samen nieuwe avonturen zullen beleven. Oh, en ze houdt van hem.
Nog één keer confronteer ik hem, maar de enige reactie die ik krijg is woede. Hoe ik het in mijn hoofd haal om door zijn spullen te gaan. Dat het zijn beste vriendin is, uiteraard. En het allemaal niks betekent.
Ik wil het geloven, maar het nare gevoel in mijn buik is al te groot. Wanneer ik hem op oudejaarsavond vraag of hij nog naar de stad komt, is hij ‘ziek’. Hij belt een uur van tevoren af, en kan helaas niet komen.
Diezelfde avond laat ik een foto van hem zien aan een vriendin van een vriendin, die enthousiast zijn naam roept. ‘Ken jij hem?’, vraag ik, terwijl ik een beetje misselijk word. ‘Ja, dat is de vriend van Isa*. Ze houden vanavond een feestje in haar huis, ik kom er toevallig net vandaan.’
Ze bleken al drie jaar een relatie te hebben.
*Eva en Isa’s namen zijn gefingeerd. Hun echte namen zijn bekend bij de redactie.
