Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is Joris Linssen (56) aan de beurt: presentator, zanger en ook schrijver.
In je zojuist verschenen Het Boek Louis schrijf je over Louis van Es, de man die 35 jaar lang de partner was van je moeder, tot zijn dood in 2019. En dus jouw stiefvader. Je hebt met veel mensen over gesproken voor je boek. ‘Dat bleek een mooie manier om het verdriet rond zijn overlijden te verwerken.’ Voor die mensen, of ook voor jou?
“Ook voor mezelf. Bij gesprekken over wezenlijk verdriet merk je toch vaak, ik ook, dat je al snel komt met een zin als ‘Maar goed, we moeten door’. En dan van onderwerp verandert. Maar omdat ik nu een heilig moeten had, namelijk het boek, gingen die gesprekken veel dieper. Ik merkte dat dat mijzelf heel erg troostte, maar ook bijvoorbeeld mijn moeder. Het is heel intiem om zoveel gesprekken met je moeder te hebben over haar grote liefde. Dat was helend, voor haar en voor mij. Het is eigenlijk aan te raden om, als in de rouw bent, met elkaar af te spreken het daar écht over te hebben; dat vond ik wel een eyeopener.”
Je beschrijft de eerste indrukken van je stiefvader. Je moeder zag dat hij een prachtige jas aanhad, en pas later dat daar nog een antidiefstaltag in zat. Een van de eerste keren dat jij hem ziet, zit je met vrienden in café Happy End als er een man tegen de ruit staat te plassen. Dat blijkt Louis. Kortom: het kan jou en je moeder niet heel erg hebben verbaasd dat het leven met Louis niet heel saai was.
Lachend: “Dat is zeker zo. Toen Louis in ons leven verscheen, was ik zeventien, en het leven van mijn ouders was toen behoorlijk uitbundig. Ze gingen veel naar het café, en daar groeide ik op, dat was echt een onderdeel van ons leven. Lekker onder het biljart zitten, en samen met kinderen van andere kroegtijgers kwartjes zoeken op vrijdagmiddag. De vriend van je moeder die tegen de ruit van een café staat te pissen: in die tijd was dat iets normaler dan nu, het was niet eens écht shocking. Hij was ook een bon vivant, een avonturier, en ik vind het leuk dat mijn moeder daardoor werd getriggerd, en niet afgestoten. Hij was zelfs binnen de kring van paradijsvogels waar mijn ouders mee omgingen nog een paradijsvogel.”
Je stiefvader schreef veel brieven aan zijn dochter. Vaak in de stationsrestauratie van Eindhoven. Die is inmiddels mooi, maar eind jaren negentig was dat toch niet de meest inspirerende plek om te schrijven.
“Hij hield van plaatsen waar mensen komen en gaan: Schiphol, en stationsrestauraties. Plekken waar alcoholisten ook vaak komen. Ik denk dat hij hield van de vergankelijkheid, het gevoel van onderweg zijn. En ook van het vluchtige. Ik snap dat wel, het is een gevoel dat romantische zielen vaak hebben. Ik heb dat ook, ik hou ook erg van onderweg zijn met mijn band. Drie keer per week voor je lol in een busje zitten is iets waar veel mensen niet aan moeten denken, maar voor een artiest is het eigenlijk het summum. Het schoolreisgevoel, samen op een kratje in het busje. Je kunt mensen volgens mij onderverdelen in de romantische reizigers en de thuisblijvers.”
Een sleutelscène in je boek is die waarin Louis afspreekt met de man die zijn dochter heeft aangerand. Hij gaat een confrontatie met de man aan, maar schenkt hem ook een vorm van genade.
“Louis zou zelf echt nóóit een vrouw lastig vallen en had een broertje dood aan mannen die dat wel deden. Maar het mooie aan hem was dat hij wel kon vergeven. Het was alsof hij voorvoelde dat die man er zelf ook mee zat, en hij wist die man over te halen naar de stationsrestauratie te komen. Dat was een belangrijk signaal naar zijn dochter: mijn vader staat er voor mij. Maar toen hij zag dat die man vervolgens eigenlijk op zijn rug lag, nadat Louis hem zonder geweld en toch met een vorm van respect op zijn nummer had gezet, vergaf hij hem uiteindelijk.”
Je besloot tijdens je puberteit te stoppen met school, en deelde dat mee aan je inmiddels gescheiden ouders. ‘Als ik dat aan mijn ouders vertel – die zijn er op een middag speciaal voor bij elkaar gekomen – stemmen ze er tot mijn verbazing mee in.’ Hoe ging dat gesprek?
‘Ik weet nog dat ik zelf ook verbaasd was dat ze zeiden: oké, is goed. Het lag in de lijn der verwachting dat ze zich ertegen zouden verzetten. Maar daardoor was het opeens geen grootspraak mee: nu stopte ik dus inderdaad met school, en stond ik echt buíten de maatschappij. Ik heb dat altijd als een cruciaal moment in mijn opvoeding gezien: dat ze mij vol liefde deze fout lieten maken. Zeker omdat mijn vader ook nog mijn conrector was. Het was écht vrij laten: iemand zijn eigen weg gunnen.’
Wat had de wereld jou precies aangedaan, waardoor jij ooit als zanger van punkband Der Schnatt zong ‘I don’t need this fucking world’?
“Haha! Als jongetje was me solidariteit en mededogen met de paplepel ingegoten. Mijn schoolwerkstuk toen ik een jaar of 11 was ging over Chili: ik was er echt verontwaardigd over dat daar na een staatsgreep een ijzingwekkende dictatuur aan de macht was gekomen. Op advies van mijn leraar had ik de ambassade aangeschreven voor meer informatie, en kreeg ik een keurig informatiepakket met een kleurrijke folder over de Chileens wijnen, het Andesgebergte en de vooruitgang in het land. Toen realiseerde ik me: grote mensen kunnen ook liegen. Dat heeft veel indruk op me gemaakt.”
Je haalt in je boek vrolijke herinneringen op aan je jeugd op naaktcampings, waar sommige bezoekers bij slecht weer beenwarmers en een wollen trui droegen, maar verder wel naakt volleybalden. Kon je daar als kind ook om lachen?
‘Ja, toen al. Mijn ouders moesten ook wel lachen om die hardcore nudisten. Over het algemeen zijn het heel erg aardige, lieve mensen. Maar grappig waren de extremisten die altijd, wat er ook gebeurde, wat voor weer het ook was, in hun blote kont wilden lopen.’
Je hebt zes jaar lang voor het programma Taxi zo’n duizend ritten gedaan. Was het daarna op?
‘Ik ontwikkelde een soort zesde zintuig voor heftige verhalen; ik sloeg de koetjes en kalfjes steeds sneller over. Het begon op een gegeven moment eigenlijk onkies te worden om die steeds psychologischere gesprekken met een verborgen camera te voeren.’
Daarna ging je die gesprekken voeren op Schiphol, voor Hello Goodbye, met een zichtbare camera. Heb jij het gedrag van mensen in al die jaren zien veranderen?
‘Ja, mensen praten steeds gemakkelijker over hun gevoelens, en ze hebben ervaren dat dat fijn is, en louterend werkt. Ik denk dat televisie daar ook een rol in heeft gespeeld, dat het zien van die verhalen ook anderen troost. Ik heb gemerkt dat mensen tegenwoordig heel goed over hun gevoelens kunnen praten, zeker jonge mensen. Maar ook de moeilijkste categorie, de mannen als ik, dus witte vijftigers, die vroeger écht niets zeiden, al helemaal niet wanneer ze een net pak droegen. Zelfs die praten tegenwoordig over hun gevoelens.’
Foto: Bob Bronshoff