Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is Özcan Akyol (37) aan de beurt, schrijver en volgende week (tijdens de Boekenweek) iedere avond presentator van Eus’ Boekenclub op NPO2.
Een belangrijk deel van je werkzaamheden is gebaseerd op opinies over het nieuws. Ben je wel eens nieuws-moe? Of meningen-moe?
“Eigenlijk niet. Al op jonge leeftijd had ik een grote fascinatie voor de enorme buitenwereld. Ik zeg bewust ‘enorme buitenwereld’, omdat wij nogal klein woonden. Fysiek klein, in een klein huisje, maar ook gesegregeerd: omringd door mensen die allemaal op ons leken. Ik had snel door dat dat best wel verstikkend werkte, al zou ik dat woord toen nog niet hebben gebruikt. Ik had op jonge leeftijd al een zucht naar andere werelden en andere gedachten. En ik was dus al vroeg een outgoing persoon, met een mateloze zucht naar de gebeurtenissen in de wereld.”
In Eus’ Boekenclub gaan schrijvers onder jouw leiding weer in gesprek met boekenclubs die hun boek hebben gelezen. En er komen onder meer verzamelaars langs.
“Ja, dat is misschien wel mijn favoriete onderdeel.”
Waarom?
“Ik heb zelf mild neurotische trekjes, en die verzamelaars hebben ook duidelijk een afwijking. En ik snap die afwijking vaak heel goed. Als jij 157.000 boekenleggers hebt, snap ik dat je nog steeds doorgaat met verzamelen omdat je er nieuwe bij wil hebben.”
Zijn het opvallend vaak mannen?
“Nee, integendeel. Het zijn opvallend vaak vrouwen.”
Waarom verzamelen ze?
“Ik denk dat veel mensen door hun enige verzameling controle over het leven willen behouden, of dingen willen begrijpen, of zich gezien willen voelen door hun verzameling. Ik voel daar veel genegenheid voor.”
Je laatste roman verscheen in 2016. Lijdt de romancier onder de drukke mediaman?
“Eigenlijk helemaal niet. Ik debuteerde negen jaar geleden, en mijn derde roman Afslag 23 komt er na de zomer aan, dus ik vind drie romans in negen jaar helemaal geen slecht moyenne, samen met onder meer het boekenweekessay. Ik snap wel waar de vraag vandaan komt, omdat mensen me vaak in een andere hoedanigheid op televisie zien, in de krant lezen of op de radio horen. De schrijver is er ook nog onverminderd, maar ik heb gewoon veel energie en zin om ook veel andere dingen te doen. Wat niemand ziet, is dat ik iedere ochtend om vijf uur opsta om aan mijn manuscript te werken, als ik nog niet overprikkeld ben, en de stad en mijn gezin nog slapen. Ik heb gewoon lange, rijkgevulde dagen. Dat ik geen goede slaper ben werkt daar ook wel aan mee.”
Je raakte ooit geïnspireerd door de manier waarop Maarten ’t Hart schreef over het afscheid van zijn oude identiteit, in zijn geval als gelovige. Voel je veel affiniteit met Lale Gül, die dat ook beschrijft?
“Bij haar was de religie heel dominant aanwezig in het gezin. Onze ouders komen weliswaar uit hetzelfde land, maar in religieus opzicht konden ze niet verder van elkaar staan. Mijn ouders waren heel liberaal, die van haar dogmatisch. En omdat ik een man ben en Lale een vrouw, is het verschil tussen ons ook enorm. Vrouwen worden klein gehouden en onderdrukt, ik kan me niet eens indenken hoeveel ellende zij heeft meegemaakt en hoeveel shit zij over zich heen krijgt. Dus ik voel me literair meer verwant met en ik voel veel meer mee met mensen die een bepaalde sociale klasse proberen te ontstijgen, zoals Jan Cremer vroeger en Alex Boogers nu.”
Je hebt een paar keer het werk van andere schrijvers die je zelf bewondert gepresenteerd aan een groot publiek, zoals dat van dichter Levi Weemoedt en schrijver Lex Kroon. Krijg je nu veel verzoeken van schrijvers om dat met hun werk ook te doen?
“Ja, doorlopend. Er melden zich veel miskende en vergeten dichters en schrijvers. Jezelf miskend voelen is eigenlijk inherent aan het beroep: negen van de tien schrijvers voelt zich niet gekend of gezien. Maar ik kan niet iets pluggen dat ik zelf niet intrinsiek voel. Het was nooit mijn bedoeling om van Levi Weemoedt of Lex Kroon bestsellers te maken. Dat is gebeurd omdat ik het belangrijk werk vind en omdat ik het écht meen. Ik kan alleen op de barricades voor een boek als het me persoonlijk heeft geraakt.”
Je bent, samen met Kluun, een van de weinige schrijvers in Nederland die een schrijversnaam hebben aangenomen: Eus. Zit er nog een duidelijke scheiding tussen mensen die je Eus of Özcan noemen?
“Haha! Het klopt niet helemaal dat ik een schrijversnaam heb áángenomen. Onder mijn columns en op mijn romans staat gewoon Özcan Akyol. Het hoofdpersonage van mijn debuutroman heet Eus, en daarna is het totaal uit de hand gelopen. Dat was niet mijn gedachte, en ik vind het soms ook wel vreemd als mensen die ik niet ken mij met Eus aanspreken. Die naam was ooit iets voor intimi, voor de mensen met wie ik ben opgegroeid. De jongens van het woonwagenkamp die mijn naam moeilijk vonden en me dus maar Eus noemden. Maar ik moet er maar gewoon pragmatisch in zijn. Het lukt veel mensen niet om mijn naam goed uit te spreken, negen op de tien keer gaat het verkeerd. En dan heb ik liever dat ze Eus goed uitspreken dan mijn echte naam verkeerd.”
Je komt geregeld op scholen. Wat voor vragen krijg je daar vooral?
“Het gaat echt alle kanten op. Gisteren was ik in Amsterdam Buitenveldert. Dat zijn heel mondige kinderen. Ze wilden weten wat dat schrijven doet met een vriendengroep, hoeveel ik ermee verdien en in wat voor auto ik rij. Vaak krijg ik vragen over het feit dat ik geen contact heb met mijn vader, en vinden scholieren het dan wel een interessant idee dat je niet altijd met mensen hoef om te gaan die je niet mag, al zijn ze dan familie.”
Jij woont in Deventer. In de media- en zeker televisiewereld zijn het gebied rond Hilversum en met name Amsterdam oververtegenwoordigd, ook in aandacht. Is dat de laatste jaren verbeterd?
“Nee, helemaal niet. Wat wel veranderd is dat mensen, ook op krantenredacties, zich wat meer verspreiden over het land. De lockdowns hebben er ook wel aan bijgedragen dat meer mensen het niet meer normaal vinden dat je zes of zeven ton betaalt voor een huis met niet eens een tuin of zelfs maar balkon. Maar als ik ’s avonds in een talkshow zit en ik zeg daarna bij de borrel ‘Ik ga weer eens naar huis’, is de reactie nog steeds: ‘Moet je nu nog hélemaal naar Deventer?’ Ja, helemaal. Een uurtje rijden, echt heel erg ver.”
Deventer heeft er inmiddels een prominente ambassadeur bij: BBB-voorvrouw Caroline van der Plas woont ook in Deventer.
“Haar vader was een bekende Deventer sportjournalist, en ik woon in het oude pand van het Deventer Dagblad. Ik heb niets met de manier waarop zij politiek bedrijft. Maar ze is wel een van ons. Als je je stad omarmt, moet je hem ook helemáál omarmen, met iedereen die er bij hoort.”
Foto: Bob Bronshoff