Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is schrijver en columnist Marcel van Roosmalen (53) aan de beurt. Over zijn podcast, meningen en gemopper.
Gijs Groenteman en jij maken sinds deze week een dagelijkse podcast: Weer Een Dag. Gijs en jij hebben samen een theatertour gepland, en maken ook samen het televisieprogramma ‘Media Inside’. Kun je je jullie eerste ontmoeting nog herinneren?
“Zeker. Ik had een boekje geschreven over Vitesse, en Gijs interviewde me daarover. Wanneer hij ergens om moest lachen, wat dat voor mij meteen een teken dat het kennelijk écht leuk was. Dat heb ik niet zo vaak bij mensen, dus ik merkte dat ik al snel naar zijn lach toe ging praten. Ik ben niet gemakkelijk in vriendschappen, maar Gijs volgens mij ook niet. Inmiddels zijn we bevriend, maar het komt niet zo vaak voor dat je dan óók nog eens prettig samenwerkt.”
Jullie podcast is er nu iedere dag om half zeven ’s ochtends. Ben jij zo’n ochtendmens?
“Gijs en ik bellen om zes uur. Dan ben ik al lang wakker, ik heb een baby van nul. Ze heeft ongeveer het ritme dat ze om half zes wakker wordt, dus ik stelde dit tijdstip heel gemakkelijk voor aan Gijs, die er waarschijnlijk meer moeite mee gaat krijgen dan ik.”
Je schrijft nogal wat columns. Heb je ook weleens een dag niet zo’n zin in het nieuws?
“Zelfs dan komt het nieuws toch tot me; zeker in coronatijd is het nieuws bijna onontkoombaar. Ik wil heel graag dingen missen, steeds meer zelfs. En niet alleen nieuws is onontkoombaar, ook de méningen over het nieuws. Je hoort continu méningen. Iedereen heeft overal een mening over, en is ook verontwaardigd over alles. Zelf denk ik een flexibele mening te hebben. Een mening, althans die van mij, kan draaien gedurende de dag.”
Vind je het lastig dat je zelf ook een meningenmannetje bent, te midden van al die andere meningen?
“Ik relativeer mijn eigen mening sowieso al, maar in deze tijd moet je inderdaad niet meer denken dat je nog origineel bent in je invalshoek. Hoogstens nog in je toon. Als jij je aan iemand ergert, hebben zich die dag al duizend andere mensen aan diegene geërgerd, en dat geventileerd. Daarom doen Gijs en ik die podcast ook zo vroeg in de ochtend: dan kan de rest van Nederland óns gesprek overtypen.”
Je hebt vele boeken geschreven, maar het boek waarmee je de nummer 1 van de Bestseller Top 60 haalde, was zeker niet je beste.
“Het was zelfs mijn slechtste. Het boek was bedoeld als pastiche. Er verschenen zo ontzettend veel boeken over voetballers, dat ik dacht: waarom dan niet een écht slecht voetbalboek maken, een biografie waarin niks gebeurt, waarin niks staat, om aan te tonen hoe gemakkelijk je met zo’n boek over een voetballer op nummer 1 kunt komen? Theo Janssen was daar het perfecte onderwerp voor. Wat me wel stoorde, is dat het maanden later bloedserieus werd besproken in bijvoorbeeld NRC, waar het één ster kreeg. Hoewel je ook kunt denken: daarmee is het echt helemaal áf. Maar in mijn ijdelheid kreeg ik toch de neiging het uit te leggen, wat natuurlijk niet de bedoeling is van een grap.”
Al je werk ademt een afkeer van mensen die zichzelf erg serieus nemen. Is dat een Arnhemse eigenschap?
“Ik cultiveer dat in ieder geval wel als een Arnhemse eigenschap, ja. Zo’n Joris Luyendijk die vorige week in alle kranten stond met zijn verhaal over de ‘7 vinkjes’ wekt bij mij wel een zekere wrevel op, omdat ik hem ervan verdenk zichzelf niet te kunnen relativeren. Wanneer ik als witte man na jaren mezelf dan eindelijk naar de buurt van de top van de berg door blubberpaden omhoog geklauterd heb, wil ik best weer omlaag geduwd worden, maar niet door Joris Luyendijk.”
In een van je bundels, Het Is Nooit Leuk Als je Tegen Een Boom Rijdt, ging je op bezoek bij een verkiezing voor de Sterkste Man van Nederland. Die hadden had het over ‘authentiek trainen’: met wasmachines gooien. ‘In de tuin. En als het regende in de schuur. Anders werden de spieren nat.’ Mis je reportages wel eens?
“Ja, ook in kranten en tijdschriften mis ik de reportages over zaaltjes met systeemplafond. Maar dat is niet meer rendabel, dus staat nu ‘reportage’ boven ieder verhaal waarin drie mensen worden geciteerd. Het is een uitgestorven genre, ook door de mobiele telefoon en misschien ook door de podcast, en dat vind ik een groot gemis.”
Je bent van nature geen blij ei, maar wanneer kwam je erachter dat je eigen chagrijn en misantropie uitvergroten je kon doen uitgroeien tot het meest geschikte media-personage: een typetje?
“Ik snap dat je dat denkt en andere mensen ook, maar het is toch niet helemaal de bedoeling. Thuis lach ik best vaak, hoor. Maar ik kan nou eenmaal niet lachen om slechte humor van anderen, en televisie is nou eenmaal een uitvergrotend medium. En ik vind het ook léuk om te mopperen. Dus ik word nu onthouden als een soort jonge Maarten van Rossem, terwijl ik niet eens de helft van die man heb gestudeerd. Maar ik vind nou eenmaal negentig procent van de dingen stom. Ik erger me nu bijvoorbeeld enorm aan de Olympische Winterspelen.”
Denk je nog wel eens terug aan Maarten en Detlef, de hoofdpersonen uit je enige roman tot nu toe, 16 jaar geleden inmiddels?
“Ik heb geprobeerd dat boek te verdringen, maar zo nu en dan word ik er aan herinnerd, dus het lukt niet. Ik ben uiteindelijk toch meer van de non-fictie, en heb besloten alles wat ik ooit heb geschreven in de journalistiek te bundelen in een enorm dik boek, dat ik eerst ‘Alles’ wilde noemen, maar dat nu toch ‘Totaal’ zal gaan heten. ‘Totaal 1’ en ‘Totaal 2’: zo megalomaan wordt het. Ik ga ze in ieder geval nooit inspreken voor een luisterboek.”
Foto: Bob Bronshoff