De zinnen in het verslag zijn kort en afstandelijk. De app is bedoeld als communicatiemiddel voor zorgmedewerkers onderling en voor familie van de ‘cliënt’. Handig zo’n update, maar vrolijk stemt het geenszins. Dagelijks lees ik alarmerende dingen over m’n moeder zoals ‘continue loopdrang’, ‘struikelen’ en ‘het ruikt naar urine’.
Vanochtend kwam daar: “U wilt terug naar uw studio en huilt. Als ik vraag waarom, komt u niet uit uw woorden en wijst u naar uw hoofd.” Ik lees het vlak voordat ik aan het werk moet. De rest van de dag spoken de zinnen door het hoofd.
Het is week drie voor mijn moeder in de gesloten zorggroep. Ze deelt de huis- en eetkamer met andere ouderen die dementeren, maar heeft wel haar eigen studio. Dat mam 24 uur per dag de juiste zorg en begeleiding heeft, geeft rust. Pap, plots alleen, komt op adem van de mantelzorg. Mam heeft de hele dag aanspraak, gaat mee met een huifkar-tocht en andere snoepreisjes. Tegendraads als ze kan zijn, verlaat ze soms de kamer als pap op bezoek is en ze het gemopper zat is. Het is de ideale situatie voor iedereen. Op papier.
“Ach, lieverd toch”, zegt ze blij ontroerd. Ze slaat een hand voor haar mond. Aan de arm van een zorgmedewerker komt ze uit de eetkamer. “Ik dacht al dat ik jullie buiten zag lopen”, zegt ze terwijl ze Charlie een knuffel geeft. “Dat is mijn kleinkind, een van de vijftien”, legt ze trots aan de begeleider uit. Voor zover ik weet heeft ze drie kleinkinderen, maar ik laat mam graag in de waan dat het meer dan een dozijn is.
“Het ging niet zo lekker deze week, hè?”, vraag ik als we twee minuten later alle drie op het bed zitten. “Nou…”, ze slikt. En dan schiet ze vol en huilt harde, dikke snikken. Charlie schrikt. Het is voor het eerst dat ik mam zo zie. “De mensen hier. Ik snap het niet…” Dan kijkt ze boos en gebaart met haar handen, gefrustreerd. Ze wil het kwijt maar vindt de woorden niet. “Ze zijn zo….” “Doe maar rustig”, zeg ik zacht, in een poging te kalmeren. “Je komt er vast wel op.” Maar ze is volledig overstuur.
Op het moment dat mam zo hard huilt dat ze aan me gaat hangen, duw ik haar zachtjes terug. Iemand troosten kan ik best makkelijk. Maar naast een huilende moeder die nog nooit een traan bij me heeft gelaten, bevries ik. Het botst tegen oude ellende. Als kind was er nooit soelaas, zelfs niet bij fysieke pijn.
Als puber en volwassene komt het besef dat je moeder zelf op kille wijze is opgevoed, dat ze er misschien weinig aan kon doen en dat ze door angst nooit bij haar emoties kon. Maar als behoeftige baby en kleuter ben je ergens fiks beschadigd. Nu, op m’n zesenveertigste en een psycholoog, haptonoom en therapeut verder, kan ik er prima mee omgaan.
Ik heb mijn moeder allang vergeven. En ik ben dankbaar dat we, dankzij alzheimer, toch nog mooie herinneringen hebben gemaakt. Al waren ook die op gepaste, emotionele afstand. Daarom voel ik geen wrok. Sterker nog: ik voel niks en verstijf als ze in een huilbui uitbarst. Ik blijf d’r dochter die daar geen ervaring mee heeft. Maar ik ben inmiddels ook moeder van Charlie, voor wie dit moment pittig is.
Iemand klopt op de deur. “Zeg Ineke, kom je ook?” Mam wordt gevraagd voor een potje sjoelen in de algemene huiskamer. Ze verandert subiet van gezichtsuitdrukking, snuit haar neus en loopt weg. Zonder gedag te zeggen. Alsof we er niet zijn en het gesprek, ook al hangt de emotie nog in lucht, nooit heeft plaatsgevonden. “Dat was raar…”, concludeert Charlie droog.
Ik knik. “Kom, laten we gaan.” Als we buiten het hek staan zegt Charlie: “Ik vind dat zielig als oma zo is.” Ze drukt haar hoofd tegen m’n borst als ik een arm om d’r heen sla. Met mijn wijsvinger veeg ik een traan van haar wang. “Het is ook heel verdrietig. Oma is lichamelijk zo fit als een hoentje maar in het hoofd gaat werkelijk alles fout.”
Zwijgend steken we door het groene park. Charlie schopt af en toe een steentje weg. “Denk je dat het bij jou ook gebeurt, later?”, vraagt ze terwijl ze m’n hand stevig vastpakt. “Ik hoop het niet. Ik denk dat er tegen die tijd misschien wel een medicijn is”, antwoord ik hoopvol. Charlie kijkt achterom en knijpt zacht in mijn hand.
“Voor oma is dat er nog niet, toch?”
Ik schud m’n hoofd, zij knijpt me nog iets harder.
