De bespreking over een nieuw door mij te presenteren televisieprogramma vond plaats in een etablissement in onze hoofdstad. Een plek waar ik vaker kom als ik een afspraak of interview heb, of wanneer ik buitenshuis werk aan deze column.
Toch had ik deze keer moeite om mij te concentreren op het gesprek met de eindredacteur.
Enkele tafels verderop was een groepje dames zo luidruchtig, dat het leek alsof ze zojuist de loterij hadden gewonnen. De één vertelde nog harder dan de ander geanimeerd verhalen, die steevast eindigden in een ongegeneerde kakofonie van bulderende lach.
Er werd geklonken met glazen wijn en af en toe ontsnapte er een kreet uit een mond. Dingen als: “O wat erg!” Of: “NEE, dat méééén je niet, HAHAHA.” Toen ik even richting de plee ging, kwam ik langs ze gelopen. Ik zag ik iets wat me direct ontroerde en vergaf ze meteen alle herrie. De zeven vrouwen – ik hoop ze niet te beledigen mochten ze dit lezen, maar ik schatte ze allen 60-plus -, hadden enkel oog voor elkaar. Zoals het een bijeenzijn van goede vrienden betaamt.
Ze hadden dan ook niet door dat ik stiekem, half verscholen achter een pilaar, even naar ze heb staan kijken. Terwijl de ober aankwam met twee nieuwe flessen witte wijn – het was half 1 in de middag – viel me op dat één van de vrouwen een doek om haar hoofd droeg. Het soort doek dat je draagt wanneer er door ziekte en de behandeling daarvan geen haar meer op je hoofd groeit. Ze straalde, misschien nog wel harder dan haar vriendinnen. Wist zij iets wat de rest niet wist?
Toen iedereen weer voorzien was van een nieuw glas druivenliefde, nam de vrouw met de sjaal om haar hoofd het woord. Ze vertelde over dankbaarheid, over hoe ze al meer dan een half leven met deze groep elkaars lief en leed deelden en dat áls ze er volgend jaar niet meer bij zou zijn, dat het dan een meer dan geweldig avontuur was geweest.
Verder wilde ze niet dat er aan treurige tranen werd gedaan. Alleen die van vreugde, want alles heeft nou eenmaal een einde. En een worst wel twee! De andere dames gierden het uit van de lach, terwijl ik toch ook een aantal zojuist verboden tranen zag vallen.
“En op Els”, besloot ze haar betoog terwijl ze haar glas hief, “die er godverdomme niet meer is.” Pas toen viel me de lege stoel op, inclusief ingeschonken glas wit. Daar zal voor altijd een gat te zien zijn binnen deze groep. En binnenkort misschien wel twee.
Zo wil ik het ook. Als de dood me op een dag in de ogen kijkt, wil ik ‘m in het gezicht spugen door het leven nog harder te vieren dan voorheen. Met de mensen die het dichtst bij me staan. Mocht u me ooit zien zitten, omringd door mijn geliefden en schreeuwen we de hele toko bij elkaar? Laat ons lekker. Het is allemaal al zwaar genoeg.
