Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl om de week iemand het vuur aan de schenen. Deze keer is regisseur Will Koopman (67) aan de beurt. Ze won onlangs de Gouden Televizier-Ring voor haar serie Oogappels, en op 21 december gaat haar nieuwe film Neem Me Mee in première.
In Neem Me Mee gaan zes zeventigplussers samen op een seniorenreis. Ben je zelf geschikt voor georganiseerde groepsreizen?
“Nee, helemaal niet. Ik heb er geen ervaring mee, maar ik wil niet met mensen op vakantie gaan die ik niet ken. Dan heb je aan mij de verkeerde persoon, geloof me.”
Hun leeftijd, en dan vooral alles dat er lichamelijk bij komt kijken, speelt een belangrijke rol in de film. Je bent zelf nog geen zeventig, zoals de zes hoofdpersonages in je film. Was er ooit een verjaardag waar je moeite mee had?
“Nee, eigenlijk niet, gek genoeg. Ik moest er laatst toevallig nog over nadenken, omdat mijn regie-assistent dertig werd, en ik toen dacht: dertig, hoe was dat ook alweer? Ik ben 67 en laatst zei iemand: ‘Je krijgt dus al AOW’. Daar had ik nog nooit aan gedacht, tot ik begin dit jaar inderdaad een brief kreeg waarin werd gemeld dat ik vanaf nu AOW zou ontvangen. Ik dacht dat het vast een fout was, maar toen ging ik rekenen en realiseerde ik me dat ze gelijk hadden. Toen mijn moeder 67 was, was ze echt anders dan ik nu ben, en dat gold ook voor haar moeder. Dat is echt veranderd. Ik voel mezelf geen oudere, terwijl ik dat inmiddels wel ben. Ik ben gewoon nog aan het werk. Zoals veel andere senioren ook gewoon lekker bezig willen blijven, en onderdeel van de maatschappij willen zijn.”
Je hebt inmiddels vele tientallen films en series geregisseerd. De eerste die op de Internationale Movie Database aan je wordt toegeschreven, zijn afleveringen van de politieserie Bureau Kruislaan begin jaren negentig. Wat zijn je herinneringen aan je regiedebuut?
“Dat ik werd gebeld en zei: ‘Ja hoor, dat kan ik’. En dat ik de nacht voor de eerste draaidag alleen maar op en neer heb gelopen, niet kon slapen, en dacht: ik kan dit helemaal niet, ik weet helemaal niet wat ik moet zeggen tegen die acteurs. De eerste dag hebben de acteurs me er echt doorheen geholpen, en op elke suggestie van de cameraman zei ik: ‘Ja, is goed.’
Ik was blij toen het donker werd, want het waren dagopnamen, dus dat betekende dat de draaidag erop zat en ik naar huis kon. Ik had wel regie-assistentie gedaan, dus ik wist op zich wel wat ik moest zeggen. Maar dat zélf zeggen is toch echt wat anders. En als regisseur krijg je wel veertig vragen op een dag: ‘Wil je de kerstbal blauw of wil je ‘m rood?’ Dat vond ik best pittig. En het heeft lang geduurd voor dat over was. Bij mijn laatste film Alles op tafel en het laatste seizoen van Oogappels dacht ik pas echt: hè hè, ik kan het.”
Van alles dat je hebt gemaakt, lijkt die serie Oogappels wel een zeldzaam grote impact te hebben op veel mensen. Nu hadden Vrouwenvleugel en Gooische Vrouwen dat ook in bijvoorbeeld kijkcijfers, maar de emotionele impact van Oogappels lijkt nóg groter. Het is altijd lastig om je eigen werk te beoordelen, maar toch: hoe verklaar je zelf dat Oogappels zoveel losmaakt?
“Afgelopen week draaiden we weer in Amersfoort, en toen hoorde ik een vader tegen zijn zoon zeggen: ‘Kijk, dat is Oogappels. Die serie over gewone mensen.’ Volgens mij was dat het antwoord, is dat de kracht.”
In welke fase heb je door dat je iets bijzonders aan het maken bent? Al wanneer je de eerste versie van het script leest? Of komt dat later?
“Nee, echt later. In het tweede jaar zijn we enorm gaan groeien. Bij Oogappels wist ik in het begin echt niet welke kant het op zou gaan. Ja, dat het over relaties ging, en over het gedoe met pubers. Ik vond het vreselijk dat al die moeders en vaders die kinderen zo in de gaten hielden. Ik had een artikel gelezen over dat magister op scholen, waardoor kinderen niet eens meer kunnen spijbelen. Dat is toch verschrikkelijk? Dat vormt je juist als kind.”
Hier spreekt een oud-spijbelaar?
“Ik zat op een Daltonschool, daar moest je je daltontaken doen. Ik was vrij braaf, die had ik op vrijdagavond al allemaal af. Tijdens zo’n dalton-uur ging ik dan gewoon ergens anders naar toe. Soms kregen we tijdens dat uur controle, dan was ik de Sjaak.”
Inmiddels is er in Amersfoort een wandelroute langs locaties uit Oogappels, 8 kilometer van het station naar Zandvoort aan de Eem. Nu is Amersfoort onlangs uitgeroepen tot European City of the Year, maar toen jullie begonnen met Oogappels was Amersfoort nog geen stad die zichzelf nadrukkelijk op kaart leek te zetten. Wat is inmiddels je eigen relatie met Amersfoort?
“Inmiddels ken ik de stad heel goed, en kan ik overal de weg vinden. Maar toen we begonnen was ik er denk ik maar een of twee keer geweest. Ik wilde vooral niét in Amsterdam draaien, maar wel in een grote stad, met een oudere binnenstad. Ik ben in Amersfoort gaan kijken en vond die binnenstad heel mooi, en al die verschillende wijken met al die eigen bouwstijlen. Het was een lucky shot.”
In de Volkskrant werd je vorig jaar geïnterviewd in een serie over de werklessen van succesvolle creatieve mensen. Een van jouw lessen was: ‘Een eenvoudige komaf kan je ver brengen’. Beschouw jij je komaf als eenvoudig? “Ja, ik kom uit een arbeidersgezin. Mijn vader was vuilnisman, mijn moeder was huisvrouw, want als je ging trouwen mocht je niet meer werken in die tijd. Dat heeft ze altijd verschrikkelijk gevonden, ze zei ook altijd tegen me: ‘Jij houdt never nooit je hand op voor een man. Dat is mij goed ingepeperd, en daar heb ik goed naar geluisterd.”
Opgroeien in een arbeidersgezin betekent vaak ook: een scherp oog houden voor het neerkijken daarop.
“Ja, ik heb een heel goede radar voor likken naar boven en trappen naar beneden. Daar hou ik helemáál niet van, types die dat doen. Als ik het zie, laat ik het even doorbubbelen, en dan sla ik genadeloos toe.”
Je hebt niet alleen maar successen gekend. Zo was je betrokken bij het sketchprogramma Ik Ook van Jou op SBS6 in 2013, dat na één seizoen van de buis werd gehaald. Leer je ook van flops?
“Natuurlijk. En ik vond dat ook best erg, want ik vond het leuk om te doen. Misschien was het iets te veel achter elkaar, hadden ze de sketches over de avond moeten verspreiden. Maar ik vind het altijd jammer als iets geen succes heeft, want ik heb er toch hard aan gewerkt, en vele anderen met mij. Ik heb ook bijna nooit geen goeie recensies van mijn films. En dat vind ik niet leuk, daar heb dan wel even de pest over in. Vervolgens denk ik: het is niet anders. En ga ik weer door.”
Toen je begon met regisseren kwam een film in de bioscoop, daarna in de videotheek en tot slot op televisie. Inmiddels hebben we talloze streamingdiensten, en zijn er grote films die in première gaan op een streamingsdienst, en nooit in de bioscoop draaien, of maar twee weken. Maakt dat voor jou als maker allemaal uit?
“Nee, eigenlijk niet. Als ik mijn film maar kan maken. Je moet ook met je tijd meegaan, en de tijden veranderen. Dat wil niet zeggen dat een bioscoop niet heel leuk is. Toen de eerste Gooische Vrouwen-film uitkwam, had ik van de distributeur een link gekregen waarmee ik de kaartverkoop van alle bioscopen kon bekijken. Toen zag ik wekenlang dat de film uitverkocht was, echt élke avond. Natuurlijk zat ik toen gek van vreugde achter mijn computer.”
Van Quentin Tarantino en Martin Scorsese tot James Cameron en George Lucas: ze hebben allemaal wel eens een cameo gedaan in hun eigen films. Jij ook?
“Ja, in de laatste aflevering van de serie van Gooische Vrouwen. Toen was ik de regisseur van een commercial, en was Martin Morero verkleed als boktor. En in Baantjer heb ik wel eens buiten staan roken, als arts. Dat vond ik grappig, want mijn eigen gynaecoloog was ook een kettingrookster.”
