Zondagochtenden zoals je ze voor de komst van de kinderen had: uitslapen, muziek luisteren, espresso op je nachtkast, de zaterdagbijlage lezen. Wilde sex (of een lauwe vrijpartij, als het tegenzit). Wat heb ik ze voor lief genomen.
Het raam heeft op een voorzichtige kier gestaan, zodat ik deze zondag vroeg ontwaak van een optimistische vogel. Alsof de lente, hartje winter, al in zicht is. Ik draai me om en besef dat de kinderen bij hun vader zijn. Er ligt een nieuwe man in bed, een oude bekende. Samen de nacht doorbrengen deden we niet eerder.
Aan de deuken in zijn wang te zien is het ook geen ochtendmens. Fijn. Niets irritanter dan een bedpartner die om zeven uur ’s ochtends al hardgelopen heeft en je wakker maakt met de vraag waarom je geen havermout in huis hebt.
“Goedemorgen”, zegt hij, wiens naam ik niet noem. Want dit is en wordt ‘m niet. Dat had ik vannacht al uitgesproken. Hij was het daar volledig mee oneens. “Het is al iets, Maaike.”
Ik houd van een zelfverzekerde man, maar in liefde kun je beter reëel dan persistent zijn. Mijn hart weet feilloos hoe de vlag ervoor staat. Hij wenst het tij keren. Maar liefde groeit niet uit wilskracht.
“Zal ik koffie maken?”, vraagt hij. Ik knik. Zodra hij het bed uitgeglipt is, grijp ik de krant.
Tot diep in de nacht draaiden we plaatjes, Motown-klassiekers, jazz. “Ik houd van Thelonious Monk”, zei hij, terwijl hij met zijn lege glas rondjes draaide. “Dat zenuwachtige gepriegel?”, vroeg ik. “Het is bebop, intelligente jazz.” “Labels als intelligent of guilty pleasure voor muziek vind ik zinloos”, zei ik. “Weet ik, dat jij dat vindt.” Hij lachte. Ik niet.
Want ik lag op de bank en zag hoe hij plots de bodem van m’n whisky opdronk. Waarschijnlijk zag hij m’n verbazing: “Tja, je doet ook wel heel lang over je glas …” Hij drinkt m’n glas leeg zonder te vragen of ik het nog wil.
Ik houd ervan als je je schoenen uittrekt en lekker bij me op de bank kruipt. Maar je kunt je ergens ook teveel op je gemak voelen.
Stil zijn, ik kan het goed met deze meneer. Zo was het met de vader van de meiden ook. Dat kan lang goed gaan. Maar uiteindelijk breken onbegrip, desinteresse en voorspelbaarheid me op. Op zaterdag weten wat je op donderdag kookt, in verwijten praten, huiskamer zitverjaardagen; sneller in de weerstand krijg je me niet.
Het is fijn je weer vrouw te voelen, een man nodig te hebben. Waarom moet het meteen een dikke relatie, als in elke dag naast elkaar op de bank zitten, zijn? Doe mij spontane invallen, dampende sex en een sterke arm om me heen. Daag me uit, dat is alles. Zolang een man niet dagelijks uitingen van z’n gekwetste eigenwaarde m’n kant op slingert, kan ik een weergaloze partner zijn.
Als ik opsta om Lex, de opdringerige kater, van het bed te tillen, komt de man met koffie binnen . “Dank je”, zeg ik. Hij geeft me, onverwachts, een kus. “Eh… Ik denk dat ik maar ga. Ik zie dat je liever de krant leest.” Een verwijt. “Of de kat aait.” Nog een.
Hij pakt z’n jas van de stoel en zucht: “Denk maar niet dat je van me af bent…” Een raar geluid in de dakgoot leidt ons af. Ik open het raam: een duif vliegt lomp weg. Daar gaat m’n zoetgevooisde lentegevoel. ‘Cupido is een vette loser. Hij schiet als een dronken schele’, denk ik.
Als de logé de deur uit is, laat ik me voorover in het dekbed vallen. Wat een armoede. Waar blijft toch dat geweldige exemplaar?! Ach, ik heb de zondag mooi voor mezelf. Na het ontbijt duik ik, met boek, opnieuw het bed in. Dampende sex kan best even wachten.