Vanaf de geboorte van je eerste kind krijg je continu, ongevraagd, advies. Als het na een paar jaar loopt en zindelijk is en jij denkt dat je inmiddels iets hebt opgestoken, ben je er nog niet vanaf. Je komt tenslotte net kijken.
Dan verandert het lukraak raad geven in passief dreigen: “Wacht maar tot je er twee hebt…” En als dat dan zo ver is: “Wacht maar tot ze in de puberteit zitten.” Negen van de tien ongevraagde adviezen bleken volkomen nutteloos, goedbedoeld of niet. Want de helft viel onder de noemer: ‘Kijk eens hoe ver ik al ben, wat weet jij er nu van’.
En toch had je als nieuwbakken ouder, ik althans, behoefte aan hulp en inzichten. Helaas was de band met mijn moeder al zo verziekt, dat zij de laatste persoon was bij wie ik in een blinde babypaniek wilde aankloppen.
In die tijd dat de baby’s zo klein waren dat ze nog op je schouder pasten, was er maar een die ik ’s nachts durfde te bellen: Evelien. De moeder van Lara, mijn beste vriendin van de lagere school. Evelien runde jarenlang haar eigen crèche. Zij was het type streng maar liefdevol en rechtvaardig. Je waagde het als kind niet door een ander heen te kletsen en je prikte netjes fruit met je vorkje voordat je überhaupt een potlood in je knuisten had geklemd. Een nee had je te slikken, driftbuien negeerde ze en verwennen deed ze niet. Maar wat had ze je lief en genoot ze van je ondeugd.
Toen ik nog tijd had om een boek te lezen, tijdens mijn eerste zwangerschap, gaf Evelien me een boek van Thomas Gordon, een opvoedkundige. Of je nu een peuter, puber of kleuter hebt, alles draait volgens hem om actief luisteren en communiceren in ik-boodschappen. Key issue is ‘Who owns the problem?’. Voorbeeld: je puber heeft slechte cijfers op school. Jij baalt ervan en voorziet problemen, hij chillt, alsof er niks aan de hand is, met z’n maatjes. Wie heeft nu een probleem?
Aan de voorbeelden las ik al af dat ik niet het type ouder zou zijn dat bovenop het kind zit. Heeft ze vlekken in haar jurk? Ik ga dat niet vijf keer per dag verschonen. Pas als ze een karaf ranja in d’r schoot laat vallen, vindt m’n kind het erg. Dat is pas een probleem. Later verbaasde het me op hoeveel dagelijkse dingen die ‘Who owns‘-vraag betrekking had. Van de verstoorde relatie met mijn moeder tot het oneindig vaak op de knopjes drukken (bij het verkeerslicht of de lift) door je gretige peuter.
Toen Puck twee maanden oud was weigerde ze, een hele dag lang, te slapen. Ze huilde veel en telkens als ze op mijn arm wel in slaap dreigde te vallen, begon ze te krijsen als ik haar in de wieg legde. Doodop van het slaapgebrek van de dagen ervoor liep ik, met een baby over de schouder, rondjes door de woonkamer. Het frustreerde me dat ze telkens klaarwakker was zodra ik haar neerlegde.
Tegen middernacht was ik wanhopig en belde Evelien. Om hulp vragen is al een drempel en zo laat bellen helemaal, maar dat snapte ze meteen. “Maak het bedje warm, zoals in het begin van de kraamperiode met kruiken, dan is de overgang van je warme greep naar het matrasje niet zo groot.” Ik deed het en het werkte: ze sliep.
De volgende dag belde ik Eef dolblij op om te bedanken. “Je mag best vertrouwen op je moedergevoel”, zei ze. “Ook al twijfel je over hoe je iets moet aanpakken, kies voor een optie en ga daar dan helemaal voor. Een baby voelt jouw stress. Het raakt juist overstuur van die onzekerheid, dat voelt onveilig. Misschien kies je de verkeerde optie maar dat heb je dan met zekerheid besloten. Dat geeft een gevoel van veiligheid.”
Dat was het enige advies dat me daadwerkelijk inzicht gaf. Zo heb ik dat jaren met mijn meiden gepoogd te doen: al wist ik niks zeker, ik heb wel met overtuiging gehandeld. Het is, denk ik, het enige advies dat ik heb voor een andere ouder, maar hey: sla ‘m gerust in de wind. En als dit hele verhaal en advies je zo tegenstaat, mag je je, net als ik, best afvragen: ‘Who owns the problem?’
