In een spontane bui besluit ik naar m’n moeder te gaan, het is maar tien minuten fietsen. Charlie is vandaag eerder thuis (want koorts volgens de juf, maar ik stelde een hele andere diagnose: schoolziek). De hulp, altijd verwen-klaar en Charlies favoriet op vrijdag, is thuis aan de slag.
Ik ben al twee weken niet bij mam langs geweest.
Dat is geen onwil. De aankomende verhuizing slokt gewoon alle vrije tijd op. Opruimen, naar de stort rijden, opmeten, vloeren en gordijnen uitzoeken; het houdt me bezig. Juist bij het opschonen lijkt alleen maar meer troep te ontstaan. En waarom raak ik de bakken Playmobil (in perfecte staat), zelfs gratis, niet aan de straatstenen kwijt?
Vlak voor het tehuis pak ik het stoepje voor een short cut maar ik word verrast door een rij mensen in groene polo’s die buiten het hek staat. Zorgmedewerkers staan bij elkaar. Aan het einde van de straat zie ik een lijkwagen wegrijden. Ik rem met een noodvaart, waardoor het oude barrel onnodig veel geluid maakt. Van schrik kijkt iedereen om. Onder de paar bewoners die ook op de stoep staan, ontdek ik mam. Op coole sneakers, in haar kleurrijke outfit.
“Sorry! Hoi mam”, zeg ik, vrolijk want ik zie dat ze me herkent. Ze lacht. “O God.” Ze slaat haar hand voor de mond. “Wat leuk, Ineke”, zegt Alice, de enige medewerker die ik bij naam ken. “Het is je dochter. Had je niet verwacht zeker?” Mam schudt het hoofd. Ze huilt een beetje van blijdschap. Dat deed ze de vorige keer ook. Of er nu een week, een dag of een uur tussen de bezoeken zit, ze reageert standaard alsof het jaren geleden is.
“Ach, jij hebt ook mooie sneakers aan”, zegt ze lachend. Als de rest naar binnen loopt, neem ik mam mee naar het bankje in de tuin. Ze probeert te vertellen dat er iemand overleden is. En voor wat ik er nog van kan maken, is het niet iemand die ze hoog heeft zitten. De grijze haartjes op de kin zijn weg, de wenkbrauwen bijgewerkt. Ze is, met pap, naar schoonheidsspecialiste geweest. Voorzichtig streel ik haar wang. “Lekker zacht hoor, mam. Hebben ze je ook gemasseerd?”
“Ja ja…” Ze kijkt boos. Ze wijst naar d’r pony, het lange haar dat voor haar ogen valt. De coupe is er inderdaad uit. “Ah”, zeg ik. “Nu nog even naar de kapper, dus.” “Ja”, zucht ze. We zijn inmiddels naar binnen gelopen. Maar in de paar minuten dat we in deze ruimte zitten, is ze al zes keer opgestaan. Dan ziet ze iemand voor het raam langslopen of hoort ze geluiden in de gang. De momenten bij mam, voor mij duren ze een eeuwigheid. Naar wie zit ik eigenlijk te kijken?
In de stoel op haar kamer ligt de pop die ik weken geleden meebracht. “Ja, daar speel ik soms even mee. Maar het is niks voor mij”, zegt mam als ik ernaar vraag. Ik zoek naar een glas om water in te schenken, maar ik vind niks op haar kamer. In de gemeenschappelijke keuken krijg ik er een van een medewerker.
Als ik terugloop, staat mam aan de andere kant van de gang. Ze is me kwijt. Ik zwaai en ze komt weer mijn kant op. “Zeg mevrouw”, hoor ik naast me. Een vriendelijke vrouw kijkt me aan: “Kun jij de deur voor me opendoen? Alles zit hier dicht. En ik wil weg.”
Op dat moment zegt een medewerker die in de gang loopt: “Kom maar bij ons Jo, hier kun je de tuin in.” Na een half uur zit ik alleen. Mam hoorde iets in de gang en was weggelopen. Ik vind haar in de zaal waar een activiteit gehouden wordt. Ik zeg gedag en ben blij dat ze deze keer niet met me mee loopt.
Buiten pak ik de fiets. “Hallo”, hoor ik naast me. Het is Jo. “Kun jij het hek openen voor me?” “Sorry Jo, dat mag ik niet.” Wat is het toch een mensonterende kutziekte, denk ik als ik Jo probeer te omzeilen door via een ander hek het terrein te verlaten.
Thuis tref ik Charlie vrolijk, wel met rode blosjes, aan met een plastic bak vol oude Playmobil in haar handen. Gaat het wel, mam? Dit is m’n jongste en die weet alles feilloos aan het gezicht af te lezen. “Was het niet leuk bij oma?” “Ja en nee”, zeg ik eerlijk. Ze pakt de plastic bak op, er valt een Playmobil-poppetje uit. “Mam, ik zat net te denken. We kunnen dit ook aan oma geven, toch?”
