Dat we er allemaal bij waren toen mijn vader stierf, was te danken aan de verpleegkundige van de afdeling Neurologie. We hadden haar pas net ontmoet, nadat er was besloten m’n vader van de intensive care te verplaatsen.
Heel veel konden ze daar immers niet meer voor hem doen en het leek erop dat het allemaal nog wel even ging duren voor hij zou ophouden met ademen. Zijn hersens waren misschien stuk, maar zijn hart klopte dapper door.
Het korte ritje van de ene afdeling naar de andere – de gang door, twee verdiepingen naar beneden met de lift en daar weer een nieuwe kamer in – bleek een flinke klap voor zijn gehavende gestel.
“Ik zou nu niet meer de kamer afgaan”, zei de verpleegster, “ook niet om te plassen. Ik kan het natuurlijk fout hebben, maar het zou me niet verbazen als het nu heel snel gaat.” Daarna liet ze ons alleen.
Tien minuten later was mijn vader dood en kwam ze, heel voorzichtig, de laatste apparaten afkoppelen. “Zouden jullie dit kunnen?”, vroeg één van mijn zussen toen ze de kamer weer uit was. “De hele dag voor zulke zieke mensen zorgen? Zo veel doden om je heen?”
We dachten allemaal van niet. Net zoals we ons niet konden voorstellen dat we, zoals een andere verpleger op de IC had gedaan bij onze vader, de stoppels van vreemde mannen in coma zouden kunnen scheren.
Zo waren er in die droeve dagen heel veel mensen die het voor ons allemaal net ietsje beter te dragen wisten te maken. De ambulancebroeder die naar zijn huis was gekomen en resoluut de zorg over mijn vader had overgenomen. De verpleegster op de eerste hulp die zich over mij had ontfermd toen we daar waren aangekomen. De IC-arts die de tijd nam de hersenscans uit te leggen, ons op het hart drukte dat we goede keuze maakten door de behandeling te staken, dat hij zelf ook zou willen dat zijn kinderen die keuze voor hem zouden maken.
Allemaal mensen die misschien gewoon hun werk deden, maar wél werk dat wij, daar waren we het over eens, niet zouden aankunnen. En werk dat heel belangrijk voor ons was.
Gelukkig zijn er andere mensen die dat wel kunnen, en ook doen. Helaas inmiddels veel te weinig, want ze worden er vaak bijzonder matig voor betaald. Bovendien draaien ze lange diensten, soms op onmogelijke uren. Dat was voor corona al zo, maar is sindsdien alleen maar erger geworden.
De afgelopen week was daarom op Twitter de hashtag #zorginfarct trending. Vooral medewerkers uit de zorg, maar ook anderen vroegen aandacht voor de schrijnende situatie die inmiddels is ontstaan.
“Ik kan de man die tot voor kort als vrijwilliger liefdevol onze cliënten naar hun afspraken reed en aan hun sterfbed zat zodat ze niet alleen waren, geen bed aanbieden in zijn laatste dagen terwijl hij het zo hard nodig heeft. Ik ben er ziek van”, vertelde Brenda Schoonhoven.
“Huilende patiënten aan de telefoon vandaag en gisteren. Uitstel operatie met zoveel pijn”, schreef gynaecoloog Laurens van Boven. Uroloog Ruben Korthorst meldde: “Vandaag een dag administratie gedaan. Operaties afgezegd omdat er geen verpleegkundigen beschikbaar waren voor post-operatieve zorg.”
Zo maar een greep uit duizenden verhalen. Allemaal met dezelfde strekking: het gaat zo niet veel langer. Eigenlijk gaat het nu al niet meer. Om het zorginfarct op te lossen, moeten de salarissen omhoog en de arbeidsomstandigheden verbeterd.
Met massaal een keertje klappen om acht uur ’s avonds zijn we er niet. Mensen in de zorg doen belangrijk werk, het is belachelijk dat we niet beter voor hen zorgen.
