‘Wonderwall’ van Oasis: ik kan het niet meer horen. Met dank aan huisgenoot Olaf, die de plaat grijsdraaide in ons studentenhuis. Vier jaar lang leefde ik samen met een zestal (corps)ballen. Naast slechte muziek waren ongewenste intimiteiten schering en inslag. Met één schaamteloze praktijk als bijzonder hoogtepunt.
Het lullo-gedrag van mijn medebewoners accepteerde ik gelaten. Ik had al een jaar aan de universiteit verprutst, dus ik liet de slemppartijen van de jongens aan me voorbijgaan. De enige met wie ik het gezellig had, was Jesper, een rustige Deen. Terwijl de rest van de huisgenoten de kroegen afschuimde en bezopen door sleutelgaten piste, rookten wij vaak samen een joint.
Soms ging dat fout. Dan sloot ik hem, voor de grap, op in de gangkast, waarna ik in diepe slaap viel. Hij heeft me op zijn beurt eens in m’n kleding onder de douche gezet. Wederzijds respect was er thuis zeker. Al lag dat wellicht aan het feit dat ik een boom van een vriend had. Naast Ed leken alle huisgenoten op iele struiken.
Jan-Julius, met wie ik een moeizame verstandhouding had, was opgegroeid in een eeuwenoude familie van dubbele voor- en achternamen, een huiswapen en jachtkamers, maar klasse had hij niet. Hij was de ranzige landloper van het huis. Een onhandige chaoot die weinig respect voor andermans ruimte had, puur omdat hij zich niet van z’n eigen grens bewust was.
Naast huisapotheker (ik had een lade bomvol pijnstillers, pleisters en jodium) was ik ‘de Mona’ van het zooitje. Geen idee waarom, maar regelmatig kwam er een dolende ziel z’n hart luchten. “Mag ik je iets vragen, Maaike?” zei Jan-Julius op een dag. Hij klonk serieus. “Wel eerlijk zijn, ok?” Ik knikte overtuigend: eerlijkheid is mijn expertise.
“Vooruit”, zei ik. “Vertel.” “Eh… eh. Hoe aantrekkelijk ben ik eigenlijk, voor een jongen? Vind je me knap?” “Nou… niet echt, nee.”
Dat antwoord kwam te snel. Pisnijdig stond hij op en schreeuwde:
“Alsof jij zo godvergeten mooi bent.”
Jan-Julius kwam niet alleen uit een groot geslacht, hij had er ook een. Maatje slagwapen. Tijdens de zomermaanden moest ik hem minstens een paar keer per week vragen of hij z’n apparaat terug wilde leggen als hij weer in z’n boxershort op het terras zat en ik een vriendin op bezoek kreeg.
Het oude huis aan de Voorstraat hing er aan de vellen bij en brandveiligheid was iets waar je toen, jaren negentig, lacherig over deed. Toch sliep ik zelden met de deur op slot, bang voor een noodsituatie. Daar kwam verandering in toen iemand ’s nachts plotseling, met fors geweld, m’n kamer binnenstormde.
“MAAIKE…. “, brulde Jan-Julius in paniek. Ik schrok wakker uit een diepe slaap, trok aan het lichtdraadje en sprong als opgejaagd wild, halfnaakt het bed uit. Daar stond hij brullend in het midden van m’n kamer, onder de lamp. Bloot en in vol ornaat. Zijn massieve leuter richting plafond.
“Ik heb NU… een condoom nodig. NU. SCHIET OP!”
De shock was te groot. Ik kneep mijn ogen dicht om aan dit horrorbeeld te ontkomen en wees richting kast. “In de linkerla, in de linkerla…. In de linkerlahaaaa…” Ik weet niet hoe vaak ik het zei en hoelang het duurde voordat-ie verdwenen was, want Jan-Julius liet in z’n opwinding de deur wagenwijd open. Al mijn zintuigen waren minutenlang in volledige shotdown.
“Regel de volgende keer zelf een voorbehoedsmiddel, lul”, zei ik boos toen ik hem de volgende ochtend in de keuken tegenkwam. Jan-Julius smeerde, vrolijk fluitend, een boterham. Laks reageerde hij : “Ik was met Klaartje, je kent haar toch… Zij heeft de hele vereniging al geneukt en ik wil echt geen SOA.”
Jesper was ondertussen op het getier afgekomen en stond in de gang te genieten. “Je seksleven zal me jeuken”, ging ik verder. Voorzichtig liep Jan-Julius met z’n bord witte boterhammen weg. In de gang draaide hij zich om. Met een grijns op z’n smoel, half kauwend stootte hij Jesper aan en zei: “Ik heb Maaikes tieten gezien.”
Deze column is voor het eerst verschenen op 13 november 2021.
