Sander de Hosson is longarts en zet zich tevens in voor ‘de best mogelijke palliatieve zorg’. Op LINDA.nl deelt hij zijn meest ontroerende en heftige verhalen.
Ze zit tegenover me in de familiekamer op de verpleegafdeling. De vrouw is begin veertig – schat ik zo – en verzorgd tot in de puntjes. Haar dure jas heeft ze over de stoel gedrapeerd en nu zit ze met haar handen in haar schoot die gevouwen zijn als een net servetje. Alles aan haar zegt: ‘Ik heb grip’.

Behalve haar ogen – die zijn moe. En ik bespeur iets wat ik wel vaker zie bij mensen die geen woorden meer hebben voor wat ze voelen: een soort stille houvast aan beleefdheid. Misschien zit ik ernaast.
“Mijn moeder is dus… heel erg ziek”, zegt ze uiteindelijk. Ze buigt een beetje naar voren, fluistert het woord alsof het vloekt. “Maar we proberen het positief te houden. Niet die zware gesprekken. Geen… u weet wel… dat ene woord.”
“U bedoelt: dood?”. Het floept eruit. Waarom zeg ik dat nou weer zo? ‘Thuis hebben ze hier ook zo’n hekel aan’, schiet door me heen. De vrouw krimpt ineen, al is het maar subtiel. Alsof dat woord haar moeder op slag dichter bij de afgrond duwt.
“Ja”, zegt ze zacht. “Dat dus. Dat willen we liever niet zo benoemen.” Dan schuift de deur achter haar open. Haar moeder – tenger, grijs haar in een speld, een zuurstofslangetje onder haar neus – kijkt even de kamer rond. “Zeg maar gewoon ‘de dood’, hoor, schat”, zegt ze droogjes. Ik proef ineens een Amsterdams accent dat me niet eerder was opgevallen. “Ik ben niet van suiker. Ik ga dood. Maar ik ben er nu nog. Dus als je nog wat kwijt wil, zou ik zeggen: vuur maar.” De dochter glimlacht nerveus. “Mam, je hoeft niet zo… laconiek te doen.”
“Ik bén laconiek. Omdat ik er vrede mee heb.” Ze pakt haar hand. “Maar ik zie dat jij het moeilijker hebt dan ik.” Er valt een stilte. Geen pijnlijke – eerder eentje waarin lucht bijtrekt. “Ik wil het alleen mooi houden, mam”, zegt de dochter. Haar stem breekt een beetje. “Ik wil niet dat dit hele proces alleen maar over afscheid gaat.”
“Maar lieverd,” zegt haar moeder zacht, “het gáát over afscheid. En over liefde. En over wat we nog wel kunnen zeggen. We hoeven het niet de hele dag over de dood te hebben, maar laten we ook niet doen alsof-ie niet bestaat.”
Ze kijkt haar dochter recht aan. “Iedereen gaat anders met dit soort dingen om. Als jij het liever hebt over ‘overgaan’ of ‘inslapen’, dan is dat ook goed. Echt. Maar weet: voor mij helpt het juist om het gewoon te benoemen. Dan kan ik zelf kiezen hoe ik ermee om wil gaan.”
De dochter knikt. Tranen wellen op. “Ik ben gewoon bang om je kwijt te raken.” “Dat ben ik ook, schat”, zegt haar moeder. “Alleen raak ik mezelf ook kwijt als ik niet mag zeggen wat ik wil.” Ik raak een beetje perplex door de schoonheid van dit gesprek. Volgens mij is dit geen klein moment. Er schuift iets in de dynamiek. De ruimte wordt minder gespannen. Letterlijk meer adem. Meer contact.
Die avond in de auto terug naar huis moet ik aan ze denken. Hoe een moeder, in haar laatste weken, nog steeds haar kind vormt. Niet met lesjes of adviezen, maar met eerlijkheid. En ook: hoe liefde soms zo zichtbaar wordt in de aarzeling of het ongemak. In het zoeken naar de juiste woorden, in het willen beschermen, in de moeite die iemand doet om het goed te doen.
Iedereen praat anders over de dood – sommigen fluisterend, anderen juist omzichtig of rechtuit. Wat telt, is dat we elkaar daarin ruimte geven. Want daar twijfel ik niet meer aan: zolang we blijven praten, blijven we bij elkaar.
Het beste van LINDA. direct in je mail? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
