“Best moeilijk om te zeggen, maar er zijn veel momenten dat ik me eenzaam voel”, geef ik toe aan vriendin Loes. We springen in het gesprek in de kroeg van de hak op de tak, maar de diepte is eindelijk bereikt. “Dat dacht ik eigenlijk al.” “O ja?”, zeg ik verbaasd.
“Ja, toen je dit weekend appte dat je alleen in de bioscoop zat, dacht ik: dat moet wel de derde keer zijn deze maand.” “Maar…”, zeg ik, en ik probeer de juiste woorden te vinden zonder bot te zijn, want het ontroert me dat Loes over mijn afgezonderde status nadenkt. “Ik ga juist liever alleen.”
“Je kunt mij toch ook meevragen?” Ja, knik ik. “Maar ik doe dat vaak spontaan als er een uurtje vrij ontstaat… Bovendien geniet ik meer van de film als ik alleen ga, is mijn ervaring.”“Daar kan ik me dus helemaal niks bij voorstellen”, zegt Loes. Ik haal nonchalant m’n schouders op. Ieder z’n voorkeur, denk ik. “Je wilt er toch over praten met elkaar, na die tijd?” “Nee”, zeg ik. “Ik wil niet de hele tijd kletsen in de bios.” Sterker nog, een vriendschap waarin iemand non-stop praten wil werkt niet voor mij.
Loes raakt mijn hand aan. “Ik zei nog tegen Abel: ‘Maaike moet zich niet isoleren, want dat is een slecht teken.’” Gedeeltelijk heeft Loes gelijk: zodra ik me niet lekker, voel trek ik me terug. Ik ben nooit een groepsmens geweest. En nu ik tegen de vijftig loop, merk ik dat ik me prettiger beweeg in een kleine cirkel van goede vrienden. Het is dus niet altijd een symptoom van slechte tijden. “De eenzaamheid…”, zeg ik, en ik pulk wat aan het bierviltje dat voor ons ligt, “… zit eerder in de connectie met anderen. Er zijn gewoon weinig vreemden met wie ik een klik voel.”

“Dat is overigens niet de schuld van een ander”, zeg ik, want ik zie dat Loes popelt om te spreken. De gemiddelde mens, heb ik ervaren, luistert alleen naar een ander om zelf te praten. Moeite doen om iemand te snappen, gebeurt maar weinig. Ook ik maak me er schuldig aan, ik doe dat tegenwoordig alleen bij een select groepje. “Maar wat is dan precies je eenzaamheid?”, vraagt Loes.
“Als ik zoals vorige week ineens migraine krijg en niks kan. Dat er dan niemand is die even het teiltje schoonmaakt. Dat ik dan zelf moet organiseren dat een kind of de buurvrouw de hond uitlaat. Er ligt gewoon, en ik voel dat zelfs fysiek, ook met de zorg voor pap te veel op m’n bord en dat voelt eenzaam. Maar het is ook onenigheid met een collega op je werk hebben en dat er bij thuiskomst niemand is om daarover van gedachten te wisselen.”
“Of als je pubers jou de hele dag op de proef hebben gesteld, zonder dat je een leuke back-up hebt.” Ik denk na en ga verder: “Het is de behoefte hebben aan empathie van een ander, al blijkt dat jij ongeveer de enige in je familie en omgeving bent die over die eigenschap beschikt.” Loes kijkt me verbaasd aan. “No offence”, zeg ik.
“Eenzaamheid is dat je op een ander z’n schouder wil uithuilen, maar iedereen altijd op jouw schouders leunt. En dat voor lief neemt.” Loes drinkt haar restje koffie op, slaat een arm om me heen en zegt: “Ik wilde aan het begin van het gesprek zeggen dat je gewoon weer eens keihard van bil moet. Want daar ben je van.” Ik lach hard, heel hard. “Maar dat is niet heel empathisch, hè?” Ik schud mijn hoofd. Dan geeft ze me een dikke knuffel, die langer dan gemiddeld duurt. “Dit is ook fijn”, zeg ik zacht.
