“Ik denk niet dat ik ooit een huis zal kopen”, zeg ik – met gevoel voor drama – tegen mijn vader. We zitten aan de bar, knieën opgevouwen. We hebben het over hypotheken, hoge huren door het toilet spoelen en al dat soort gezellige onderwerpen.
“Ik denk dat het tijd wordt om het huwelijk voor economische redenen terug te brengen”, grap ik. “We gaan weer helemaal terug naar toen. Een maatje, iemand om de hypotheek mee te delen, én een spannende affaire ernaast.”
Mijn vader denkt even na en lacht dan. “Wellicht geen slecht plan.”
Ik geloof niet dat ik geschikt ben voor zo’n dubbelleven, maar het moge duidelijk zijn: op het rooskleurige plaatje dat de jaren negentig ons voorschotelden, kunnen millennials (laat staan de jongere generaties) allang niet meer rekenen. Je moet daar niet te lang in blijven hangen – heeft geen zin, denk ik – maar verdrietig of boos maakt het soms wel.
Wie hard werkt, gaat er lang niet altijd op vooruit. Dat is niet nieuw, wél dat het voor bijna iedereen geldt. We gaan er steeds vaker op achteruit, zelfs. Ook als je ouders een ruim koophuis hadden, is de kans groot dat jij dat niet krijgt.
‘Ik mis het leven dat ik dacht dat we misschien zouden gaan leiden’, twittert Elizabeth F. Cohen, hoogleraar politicologie op de Syracuse University in New York, begin vorige week. Zonder enige uitleg op welk verlies ze precies doelt, krijgt ze vooral emotionele reacties van twintigers en dertigers.
Zo vlak voor de Amerikaanse verkiezingen spreken ze hun angst uit over rechtsextremisme, de haperende economie en de wankele rechtstaat. Ze schrijven over klimaatverandering en het rouwen om plekken die onomkeerbaar veranderd zijn. ‘Ik weet niet hoe ik mijn tweejarige straks ga vertellen dat we de wereld verwoest hebben toen hij nog in mijn buik zat’, schrijft iemand. Natuurlijk gaat het ook over torenhoge studieschulden, en het gebrek aan vooruitzicht op een vast contract of een huis dat van jou is.
Uit angst om door een boomer neergesabeld te worden als luie avocado-eter, houden mijn (dertigplus-)vrienden en ik gesprekken over het laatste liever onder elkaar. Natuurlijk, we zijn blij met wat we hebben: een (gedeeld) dak boven ons hoofd, een leuke baan, soms een relatie of een huisdier. Maar stiekem hadden we iets meer verwacht. Bij het allerkleinste flatje zou een makelaar ons weglachen, en ook wie een partner heeft verwachtte niet hun hele hebben en houwen te investeren in een fletse jaren zeventigwoning.
Leven in dit tijdperk is zo één grote les in omgaan met teleurstellingen én in nederigheid. Een samenleving die enigszins goed en eerlijk in elkaar zit, blijkt alles behalve vanzelfsprekend. Het kan al snel in de soep lopen door zaken die niet binnen onze controle liggen. Maar ook door de keuzes die we maken.
In het stemhokje, bijvoorbeeld.
Waar hebben wij, waar heb ikzelf, recht op? Als ik die vraag probeer te beantwoorden, moet ik soms denken aan wat ze tegen deze zesjarige driftkikker zeiden als ik weer eens “dat is van mij!” brulde. “Doe je ogen eens dicht.” Wat ik dan zag – niets, behalve m’n eigen lijf – dát was van mij.
Misschien wel de beste voorbereiding op een toekomst die je (helaas) niet kunt claimen – maar hopelijk wel een beetje kunt veranderen.
