“Ach…”, zegt mijn moeder, terwijl ik een poging waag de sjaal die ze met zich meezeult en waar ze zowat over struikelt, om d’r nek te leggen. “Ik wil straks wel terug naar mijn vriendinnetje.” Het ontroert me.
Het tehuis waar mijn moeder verblijft is een gesloten inrichting en toch denkt het gros van de bewoners er tijdelijk te zitten. “Wil je de poort openen?”, vraagt de vrouw die hier standaard rondjes door de tuin loopt. Maar de poort zit dicht en heeft een code. En ook al zegt de vrouw dwingend dat ze “nu écht naar haar moeder in Harderwijk moet”, die code zal zij nimmer krijgen.
De vriendin op wie mijn moeder doelt is de boomlange vrouw die wel vaker als een hond achter haar aanloopt. Het is een gek duo, zij als slagschaduw van mam, die inmiddels krap 44 kilo weegt en onder de 1 meter 50 is gedoken. We hebben even buiten op het bankje gezeten, waar mam de ene schunnige opmerking na de andere maakte.
Zo gek dat deze vrouw met wie ik het nooit kon vinden, die zo strak in haar eigen stramien zat, me meer nastaat dan ooit. Als ze me ziet, hoe vaak ik ook wel/niet kom, is ze altijd ontroerd en verrast: “Ach mijn dochter”, en slaat de handen voor d’r mond. Al was ik er afgelopen weekend ook. “Zullen we eens een ijsje halen bij Talamini?”
Ik knik en maak me meteen druk om dat uitje. Hoe gaan we dat doen, als ze naar de wc moet? De laatste keer, bij mij thuis met kerst, dat ze over haar buik streek, zag ik de vermijdende blikken van familieleden. Dus wie hielp haar naar het toilet? Ik. En wie had er werkelijk geen idee welke handelingen daarbij horen? Mam. Het was een klein drama, waar we samen maar om lachten. Hoewel m’n leven op dit moment best ingewikkeld is, ben ik trots op mezelf. Dat ik mam met liefde help, een vrouw die zich doorgaans weinig om mij leek te bekommeren.
Ik wil gewoon dagelijks in de spiegel kunnen kijken wetende dat ik mam niet aan haar lot overlaat. Je hebt mensen die altijd een helpende hand bieden, en mensen die dat niet kunnen of bewust nalaten. Dat is niet aan mij om over te oordelen.
Maar goed, hoe gaan we het ijsje eten regelen? Eerst naar het toilet? Vorige week ging het ook fout, en dank god voor de zorgmedewerkers die de boodschap meteen opruimden, terwijl ik mam probeerde aan te kleden. Het is wel heel cru en mensonterend. Ik ben daarom dankbaar voor alle medewerkers van dit tehuis, die dit zonder geluidjes of duidelijke afkeer doen. Dat lukt mij niet.
Op het moment dat we weer naar binnen gaan, komt de vriendin aanlopen. “Nou,” zeg ik, “kijk nu zijn jullie samen”. Mam lacht, de vrouw in kwestie niet: “Ik was je kwijt”, zegt ze verwijtend. Ik leg uit dat ik met mam in de zon heb gezeten. “Ja, ja, ja dat kan allemaal wel maar ik kan nu niet meer met je mee”, snauwt ze beledigd naar mam die daarop teleurgesteld het hoofd laat zakken. M’n hart breekt, het zijn net twee kleine kinderen. De waarheid kent hier zoveel gezichten. “Sorry”, zegt de vrouw, die er in tegenstelling tot vele andere bewoners, tot in de puntjes verzorgd uitziet. Ik kan niet langer blijven, ik moet nu écht naar huis. Ze hebben me daar nodig.”
Als ik afscheid neem van mam, op haar kamer, wijs ik naar buiten: “Kijk daar staat de fiets. Als je één minuut wacht dan zie je me daar zo. Dan kunnen we zwaaien.” “Ja”, zegt ze. “Leuk!” Dat deed ze altijd, je uitzwaaien. Als je als kind naar school fietste, als ik met de dochters bij m’n ouders was geweest. Mam is een zwaaier. Als ik nog geen minuut later de hoek om steek, is ze verdwenen. Ik kijk door het raam en zie haar okergele sjaal op de stoel liggen. Mam is in geen velden of wegen te bekennen. Waar ze nu eigenlijk precies is, weet niemand. Zij ook niet.