Vorige week besloot ik spontaan Charlie, die als peuter al gek op treinen was, een plezier te doen en met de NS op familiebezoek te gaan. Ik zit zowat vast aan de Volvo als het om reizen gaat, dus het leek een leuke vervoersafwisseling.
Het openbaar vervoer is toekomstmuziek voor de dochters, dus fijn als ze het nu al kunnen ontdekken, toch?
Met twee kinderen op pad zullen de kosten wel meevallen, denk ik, met een negenjarige Railrunner in ons midden. Nooit eerder hebben we zoveel zin om naar familie te gaan. Zelfs de puber wil mee. Ik denk slim te zijn en de wachtrij voor de automaat in Deventer te omzeilen door ouderwets een kaartje bij de balie te kopen.
Ik ben doorgaans niet het type dat moeilijk over geld doet, of ik het nu wel of niet in overvloed heb. Bovendien ben ik als alleenstaande Jan Modaal-ouder vanzelf een expert in uitstapjes incalculeren geworden.
“Dat is dan tachtig euro”, zegt de man aan de kassa. “Tachtig? Railrunner my ass”, zeg ik net even te hard. “Voor twee retourtjes Amsterdam-Deventer? Ik wijs naar Charlie: “Zij is Railrunner, die mag toch voor € 2,50 mee?” En dan kijk ik naar Puck, die dan wel boven me uittorent, maar nog maar net een tiener is. “Zij is twaalf.”
“Dat geldt als een volwassene”, zegt de man droog achter z’n spatscherm. Om er belerend aan toe te voegen: “U had beter een aanbieding kunnen zoeken, zoals die bij Hema of Kruidvat.” Word ik nu geholpen of de les gelezen door een NS-medewerker die me naar Kruidvat verwijst als de prijs tegenvalt?
“Ach”, besluit ik. “Daar hebben we nu niks aan. Het mag de pret niet drukken.” En toch kan ik het bedrag nauwelijks geloven. “Mam, het is echt beter voor het milieu dat we met de trein gaan”, zegt Puck als ze zich door een poortje wringt. Sinds ze op de middelbare school zit, een schamele vier weken, heeft ze overal ineens een mening over en is het klimaat haar hot item.
Op het perron waar, in tegenstelling tot de trein, geen mondkapjesplicht geldt en iedereen het ding half over z’n wang heeft hangen, besef ik hoe weinig ik mijn dochters aan het openbaar vervoer heb blootgesteld. We zijn op z’n Amsterdams gezegd provinciaals: we pakken de auto, fiets, of lopen gewoon. Bussen, trams en treinen zien we wel, maar we gebruiken ze niet.
“Wat zit de conducteur hoog!”, zegt Charlie als een dubbeldekker het station inrijdt. “Klopt, maar dat is de machinist”, zeg ik. “Een conducteur knipt eh… controleert je vervoersbewijs.” “Zei je nou ‘knipt??” vraagt Puck geïntrigeerd. “Eh… laat maar.”
Ik voel niks voor een ‘vroeguh-verhaal’, al gaan m’n gedachten naar de tijd dat ik altijd in het rokersgedeelte plaatsnam, ook toen ik nog niet rookte. Daar zaten de leukste types, net als de luidruchtige rokers achter in het vliegtuig.
Na een uur kletsen stappen we in Amsterdam-Zuid uit. “Oh My God”, slaakt Puck. “Een Starbucks. Daar móet ik heen!” Helaas, ons achtjarige nichtje staat al te popelen. “Doen we wel op de terugweg”, beloof ik Puck.
De rest van de middag verbaas ik me over de hoeveelheid hondenpoep, zwerfafval en VanMoof-fietsen in de Amsterdamse buurt. Ik mompel iets over de elektrischefietsinvasie. Puck reageert als door een wesp gestoken. “Ook dat is véél beter voor het milieu dan met de auto naar het werk gaan. Zou jij eens moeten proberen, mam.”
Ik lach. En slik een opmerking in over of ze wel weet hoe lang het fietsen is van Deventer naar mijn kantoor in Naarden. Laten we het gezellig houden. Charlie aait elke hond die ze tegenkomt en wil weten waarom die meneer overdag op een matras aan het water ligt te slapen. Altijd meegenomen, die levenslessen die je in Amsterdam meekrijgt.
Na een paar uur samenzijn met eigen bloed, aanvaarden we de terugtocht. Roze kinderkonen bij de afscheidsknuffels van de nichten. Puck kan op het station eindelijk de gewenste ijskoffiebeker kopen. Ruim zes (!) euro voor een beetje koude koffie, siroop en slagroom, maar ik zeg niks. “Het meisje sprak niet eens Nederlands, heel raar hoor”, zegt Puck, terwijl ze samen met d’r Pumpkin-shizzle voor Snapchat poseert zodra we in de trein plaatsnemen.
“Wat zullen ze jaloers zijn op m’n vette Pumpkin Spice Frappuccino.” Charlie rolt met haar ogen als we oogcontact maken. Het is even wennen als je negen bent en je zus ineens puber is.
Een uur, twee fitties over wie wel en niet non-binair is en wat buikkrampen van het ijswater later rijden we de vertrouwde IJssel over, ons station binnen. De meiden willen beiden als eerste op de deurknop drukken en rennen de coupé uit. Voordat ik zelf uitstap, gris ik de lege Starbucks-beker van het tafeltje. Die druk ik op het perron in Puck d’r handen. “Plastic is heel slecht voor het milieu. Zeker als je het laat slingeren.” Voortaan gaan we met de Volvo en nemen we onze eigen fles water mee.
Deze column is eerder gepubliceerd op 2 oktober 2021.
