Terwijl de poorten van de hel, lees de deuren van de ingang, voor me open gaan hoor ik in mijn hoofd dat ik uitgelachen word door mijn tien jaar jongere ik. Hij had namelijk nooit kunnen bevroeden dat er ooit een voet binnen zou worden gezet in het kinderspeelparadijs Monkey Town.
In de volksmond, maar dat wist ik toen nog niet, het Krijspaleis genoemd.
Voor de mensen die niet weten wat het is, leg ik het met liefde even uit. Monkey Town is een indoor speeltuin waar menig kinderfeestje wordt gevierd en dat bestaat uit glijbanen, klimtoestellen, een ballenbak en schreeuwende kinderen. Heel erg veel schreeuwende kinderen. Zo hard als ze kunnen en allemaal tegelijk. Volwassenen mogen gratis naar binnen, je betaalt alleen voor je kroost en je kunt chips en drinken bijboeken voor je hele groep.
Begrijp me niet verkeerd: voor de kids is het geweldig om daar te zijn. Ze rennen en klauteren dat het een lieve lust is en met rode konen op de wangen komen ze zitten voor een glaasje limonade. Of beter gezegd het NK limonade omgooien, want het duurde nog geen tien seconden en we hadden al meerdere kampioenen.
Op de tafel naast ons doet een vader zijn uiterste best om de luier van zijn maniakaal krijsende kind te verschonen. Ik zie een imponerende hoeveelheid stront, die ik prima kan ruiken. Uit de boxen schalt gek genoeg geen K3, maar een soort drillrap. Iets wat niemand lijkt op te vallen, en zeker de kinderen niet.
De kant in mij met smetvrees vraagt zich af hoe smerig alles hier moet zijn. Het kan niet anders of alles zit onder de bacillen, snot en virussen hier. Misschien is corona hier nog steeds wel te vinden aan een aantal touwen of tafels.
Maar omdat het ook de vijfde verjaardag van mijn jongste dochter is, besluit ik me aan alle ellende over te geven. Samen met de oudste doe ik steeds een wedstrijdje wie als eerste van helemaal beneden naar bovenaan de glijbaan klimt. Dit voert over een soort klimwand, een evenwichtsbalk, meerdere plateaus om op te klimmen en obstakels om te ontwijken. Hierbij staat het ons vrij de ander tegen te houden, te barricaderen of anderszins in de weg te zitten.
Eenmaal boven glijden we naar beneden en begint het spektakel opnieuw. Al snel heb ik net zo’n rood hoofd als de rest van de, minstens dertig jaar jongere, populatie die hier rondloopt. Met dien verschil dat ik daarnaast ook zweet als een otter. Wat ik ook niet van te voren had bedacht is dat je op de glijbanen, gemaakt van hard plastic, moet zorgen dat je alle huid bedekt houdt. Is dat namelijk niet het geval dan kom je hard tot stilstand, op je eigen huid welteverstaan. Dat veroorzaakt een lelijke hitte die een soort brandwonden achterlaat.
Als om vier uur ’s middags de ouders van de genodigden van het feestje binnendruppelen, treffen ze naast mijn stralende vrouw een nawalmende, geschramde en duidelijk bijna veertiger aan met een hoofd in de kleur van een tomaat. Pas als ik richting de uitgang langs de kassa loop, zie ik dat ze er gratis gehoorbescherming aanbieden.
