Nu we op een landelijke locatie zijn gaan wonen, heb ik het idee opgevat een hond te nemen. Ik zie mezelf al helemaal lopen met zo’n beest, terwijl de dauw nog boven de velden hangt en de wereld langzaam begint te ontwaken.
Het moet dan wel een model zijn dat niet verhaart en niet stinkt. Daarnaast leuk met kinderen en een soort dat erom bekendstaat dat je het goed op kunt voeden.
Nou zijn er twee problemen. Ten eerste hebben we een kat met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. In het asiel waar hij vandaan komt, zat-ie in een aparte ruimte, gescheiden van alle andere katten, omdat hij constant met iedereen aan het vechten was. Tegen mensen is hij het meest geduldige wezen dat je je kunt indenken, maar tegen elke andere diersoort gaat-ie direct in oorlogsmodus. Hij is nu twaalf jaar, dus die zal nog wel even meegaan. En het is hartstikke leuk hoor, een kattenbeest, maar je krijgt er niet zo gek veel liefde van terug. Een kat tolereert je aanwezigheid binnen zijn eigen totalitaire koninkrijk, daar waar een hond echt je vriend wordt. Een extra familielid.
Het tweede probleem is dat mijn vrouw een absolute grafhekel heeft aan honden. Het maakt niet uit welk ras, groot of klein of welke geslacht. Ze moet er niks van hebben. Slinks besloot ik mijn kinderen aan mijn zijde te krijgen. Af en toe moet je overstappen op gewiekste psychologische oorlogvoering om te krijgen wat je wil. Als je hen eenmaal aan je zijde hebt, is er natuurlijk geen houden meer aan.

Elke keer als we langs een hond kwamen, wees ik ze er op hoe schattig die wel niet was. Een hond buiten de supermarkt? Aai maar lieverd. De puppy van een vriendin? Ahhhh kijk dat nou? Mijn liefste zag het schouwspel aan en beantwoordde het met hoofdschudden en omhoog rollende ogen. Tijdens het avondeten, toen mijn vrouw met collega’s uit eten was, besloot ik dat het een goed moment was om mijn masterplan uit te voeren. “Wat zouden jullie er van vinden als wij een puppy zouden nemen?” Hier zou worden beslecht dat er een hondje zou komen. Nog even en dan konden we er naar op zoek.
“Papa”, begon mijn oudste dochter, “je kunt wel blijven proberen om ons allemaal enthousiast te maken voor een hond, maar jij bent de enige die dat echt wil. En mama wil het zelfs helemaaaaaal niet. En je vindt in de regen lopen ook nog eens heel stom. Dan moet hij ook gewoon poepen en plassen hoor.”
“Ja”, zei haar jongere zus, “dus eigenlijk is het gewoon niet zo’n goed idee, pap.”
Daar zit je dan, met je goede bedoelingen en uitgedachte plannen, denkend dat je slim bent. Al die tijd liep mijn vrouw één stap voor, of waarschijnlijk meerdere, en in alle rust had ze ons kroost ingeprent hoe en waarom het niet zou moeten en gaan gebeuren. Als verkondigers van haar woord zaten ze tegenover me aan tafel. Eenmaal thuisgekomen vertelde ik wat er gebeurd was. Ze zei niks, maar ik zag de triomf in haar blik. Ze wil geen hond, want ze heeft er al een. Ik ben het. Woef.
