Ik lig op een luchtbed in de Ionische Zee – al is het eerder een onprettig overheen hangen. Op deze plek zwemmen kleine visjes die je graag een beetje steken of bijten, is me verteld. En als je na een half uur zwemmen moe bent maar nog niet uit het water wil, is dit bedje dé oplossing om niet met je voeten in het zand te hoeven staan.
“Mag ik erbij op mam?”, vraagt Charlie. Ik knik, er is nog plek over. We dobberen samen wat verder in zee. Het is de derde keer op deze fenomenaal mooie plek. Het verscholen strandje is dé vondst van onze vakantie op Sicilië. Daar zijn alle reisgenoten het over eens. Naast ons is er namelijk geen enkele toerist te bekennen, en dat vinden we fijn. De beach club is de enige in z’n soort omdat het strand zo klein is.

Charlie is het dobberen zat, pakt de duikbril en snorkelt wat om me heen. De rest van de tieners maakt een stukje verderop salto’s en lummelt met een bal. Ik kijk naar de oude bunker, die op de rotspartij naast het strand staat. Het lijkt wel een ufo van baksteen. De drie dames zijn er weer, zij komen elke ochtend met een handdoekje op een rots in het water zitten. Dan lopen ze kletsend door de branding en zwemmen een beetje. Voordat het lunchtijd is gaan ze weer huiswaarts.
Het is toch onwerkelijk dat deze ruwe kustpartij met het heldere, groenblauwe water, al eeuwen bestaat en er waarschijnlijk nog eeuwen zal zijn. En dat iedereen die hier nu rondloopt, Siciliaan of niet, er over honderd jaar niet meer is. Dat alles wat we hier nu meemaken voor altijd vergeten is.
Denk aan de achterkleinkinderen van de badmeester, die nog geen twintig is. Zullen zij ooit weten dat hij hier werkte en de eerste vakantiecrush van mijn tienerdochter was? De grootsheid van dit moment grijpt me aan. Kan ik het maar voor altijd bij me houden en doorgeven.
Puck zwemt mijn kant op, Charlie voegt zich bij de lummelende jeugd. Als ik richting het ondiepe ben, klimt Puck plots op m’n rug. Ik lach en zeg: “Ja, dat kan zo makkelijk als je onder water bent.” “Gaat het, mam?”, vraagt ze. “Hoezo?” “Nou, je kijkt een beetje verdrietig.”
“O”, zeg ik, “dat ben ik niet. Ik voel me wel melancholisch. Want ik realiseer me: kijk eens om je heen.” Ik wijs naast ons. “De bunker, de rotspartij, palmbomen en cipressen. Ze staan er al eeuwen. En wij maken hier nu onze herinneringen, een topvakantie die jij nooit zal vergeten.” Ze knikt instemmend. “Maar over honderd jaar weet niemand wie jij bent, dat we hier ooit waren, hoe goed je snorkelde en waar je een granita bestelde.”
“Dan zwemmen hier mensen van een andere generatie die hun eigen momenten pakken, die geen weet van ons hebben, omdat wij in de tijd van hun overgrootouders leefden. Als jij overlijdt, gaat ook jouw herinnering aan nu weg, ook al heb je dan zelf kinderen. Maar de palmbomen en rotspartijen zijn er nog steeds. Dat is toch een gek idee, vind je niet?”
Puck gaat kopje onder. Als ze bovenkomt vraagt ze: “Mama, serieus: hoeveel Aperol Spritz heb jij eigenlijk al gedronken?”
