“Stoor ik?” “Nee hoor, ik loop op de begraafplaats.” De beller aan de andere kant van de lijn begint zich nu te verontschuldigen. Hij wilde iets vragen over het werk, maar laat maar. Stamelt dat hij op een ander moment wel terugbelt.
Maar voor mij hoeft dat helemaal niet. Ik loop hier zo vaak, en heus niet altijd met betraande wangen of een zwaar gemoed.
Tegenwoordig zeg ik dus meestal niet waar ik ben als ik mijn telefoon opneem tussen de grafzerken. Ik houd het bij: “Ik wandel, wat wilde je vragen?” De begraafplaats is een verlengde van mijn huis geworden. Het is de achtertuin die we niet hebben. Met bomen, bloemen, heuvels en bankjes gericht naar de zon.
En ja, de as van mijn zoon ligt daar ook, ergens onder een laag bevroren herfstbladeren. Als ik er rondloop en luister naar de vogels, draait de wereld door. Ik denk net zo vaak aan mijn werk of de loodgieter die ik nog moet bellen als aan mijn overleden kind.
Het is een groen decor waarin mijn leven zich al twee jaar voor een deel afspeelt en waar ik me inmiddels op mijn gemak voel. Ik ken het terrein op mijn duimpje, weet precies waar ik moet gaan zitten als ik eekhoorns wil zien en waar ik de meeste kans maak op een ree.
Afgelopen jaar heb ik mijn territorium uitgebreid. Grenzend aan het begraafpark ligt een openluchtmuseum met nog veel meer bos. Na een ontmoeting met de directeur kreeg ik de code van het hek en daarachter ontdek ik nu hoekjes waar ik niet eerder ben geweest.
Mijn expansiedrift leidde tot een verrassende samenwerking: vorige week sprak ik een audiotour in voor het museum-achter-mijn-achtertuin-die-niet-van-mij is. Heerlijke klus. Vroeger droomde ik ervan stemmetjes in te spreken voor tekenfilms. Dit was toch een aardige stap in de juiste richting.
“Job brengt je nog steeds op nieuwe plekken”, zei een vriendin. Dat deed me goed, want het was waar. En het is altijd zo gegaan. Door Job moest ik me aanpassen, mezelf steeds opnieuw uitvinden. We werden gedwongen te verhuizen naar een huis met een lift, omdat hij nooit ging lopen. In de nieuwe wijk sloot ik vriendschappen die ik niet had willen missen. En door de gehandicaptenwereld waarin we onvrijwillig terechtkwamen, stuitte ik op verhalen die ik anders nooit op het spoor was gekomen.
Vanwege Job werd ik door het Liliane Fonds gevraagd mee te gaan naar de Filippijnen, Brazilië en Rwanda om gehandicapte kinderen te portretteren die tot dan toe onzichtbaar waren. Job dwong me na te denken over de essentie van het leven en zorgde ervoor dat ik schrijver werd. Het is een gedachte die me overeind houdt. Die me stimuleert met een zekere nieuwsgierigheid te kijken naar wat er op mijn pad komt.
Als ik het begraafpark weer verlaat, leg ik altijd een hand op de boom waaronder Jobs as ligt. Denk ik dat mijn zoon hier is? Nee, ik ben niet gek. Maar hier is tenminste nog íets van hem. “Als ik geloofde dat hij daar was, zou ik mijn tent op zetten bij de boom”, zegt mijn man die de begraafplaats angstvallig mijdt omdat die plek hem juist herinnert aan zijn grootste verdriet.
Ik zeg dat hij Job in dat geval beter gewoon mee naar huis kan nemen.
