Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur aan de schenen. Deze week is cabaretier Tim Fransen (34) aan de beurt. De voorstelling waar hij momenteel mee door het land tourt – De mens en ik – is genomineerd voor de Poelifinario, de prijs voor de meest indrukwekkende cabaretvoorstelling van afgelopen seizoen.
Je benadert in je nieuwe voorstelling De Mens En Ik de mensheid als gewoon een van de vele diersoorten. Hoe kwam je daarbij?
“In de loop der tijd heb ik me vaak verbaasd over het onderscheid dat mensen maken tussen zichzelf en alle andere dieren, waarbij de mens dan een superdier is. Dat idee zit ook in onze taal (in een ‘dierenwinkel’ is bar weinig te vinden voor ons mensen), en in de Bijbel, met de mens als kroon op de schepping. Ik vind vooral de kloof interessant tussen dat superieure mensbeeld en de realiteit. Want als je jezelf zo’n superdier vindt, heb je ook iets waar te maken. In mijn show probeer ik vanuit de blik van intelligent buitenaards leven naar de aarde te kijken, en naar de mensen. Ik denk dat zij ons zouden zien als een van die vele beestjes die daar op die planeet rondlopen, die misschien wel wat dominanter is dan de rest, maar er niet altijd iets moois van bakt.”
Geloof je zelf dat dat intelligent buitenaards leven bestaat?
“Intuïtief denk ik van niet. Maar de laatste jaren wordt dat idee weer heel serieus genomen. De Amerikaanse marine heeft laatst een filmpje online gezet met onverklaarbare beelden, waar ze bij zeiden dat ze eigenlijk geen enkele manier hadden om die te duiden. Maar ik vind het idee van buitenaards leven vooral interessant als gedachte-experiment: we hebben heel lang gedacht dat de zon om de aarde draait, daarna nog dat ons zonnestelsel het middelpunt van het universum is. Het idee dat wij in een universum met honderden miljarden planeten en sterren de enige levende wezens zouden zijn, heeft ook wel iets arrogants. Hebben we onszelf toch weer in het middelpunt weten te plaatsen.”
Je ben filosoof én cabaretier. Heeft het je moeite gekost daar de balans tussen te vinden?
“Dat heeft me lang gekost. Ik denk dat in mijn eerste voorstelling de balans wat doorsloeg naar de humorkant, en in de tweede te veel naar het willen vertellen van een groter verhaal. Nu heb ik voor het eerst het gevoel dat er niet zozeer sprake is van een balans, maar dat de humor ook echt voortkomt uit wat ik wil vertellen.”
Wat is er bij jou eerst: de grap, of het grote verhaal?
“Zo gestructureerd werkt mijn brein niet. Het begint vaak met verwondering, en in verwondering zitten de humor en de gedachte dicht bij elkaar. Als je van een verschijnsel denkt: hee, dat is toch gek, vind je dat vaak ook grappig. Ook als het tragisch is. Ik stel me in mijn voorstelling bijvoorbeeld voor hoe die buitenaardse wezens zouden kijken naar iets als de VOC. Dat we voor de handel in kaneel en nootmuskaat hele volkeren hebben onderworpen. Allemaal om ons eten een beetje op smaak te brengen. Vanuit een uitgezoomd perspectief is dat volslagen absurd, waardoor je bijna niet anders kan dan erom te lachen.”
Komt het wel eens voor dat jij de enige blijkt die die verwondering grappig vindt?
“Haha. Humor is vaak een democratisch proces waar je ook wegkomt met een minderheidsbeslissing. Als je voor een zaal staat met 600 mensen, en 200 daarvan lachen om je grap, klinkt dat als een volle lach. Maar het is maar een derde van de mensen, de ander twee derde vond er misschien geen reet aan.”
Je droeg je boek Het Leven Als Tragikomedie in 2019 op aan je zus Eva, ‘met wie ik om al mijn mislukkingen kan lachen’. Noem er eens een.
“Als beginnend komiek hoort falen erbij. In tegenstelling tot wat veel mensen denken bestaat er bijna niemand die van nature komiek is. Wel mensen die van nature grappig zijn, maar dat is echt iets anders. De grappige oom die op het podium klimt: dat gaat bijna altijd mis. Dus ja, dat betekent dat je in het begin heel vaak op je bek gaat. En ik ben ook nog iemand die schaamtegevoelig is, van nature een beetje verlegen, en heb meegekregen dat ik niet minder ben dan een ander, maar zeker ook niet meer. Dus dan moet je aan jezelf rechtvaardigen waarom jij van die 600 mensen op het podium staat en de hele avond aan het woord bent. In die zin heb ik niet het beste persoonlijkheidstype voor dit vak. Ik kan me nog herinneren dat ik met mijn eerste voorstelling in Barneveld speelde. In de biblebelt dus. Al vrij vroeg in die voorstelling kwam Nietzsches uitspraak ‘God is dood’ langs. Dat kwam de sfeer niet ten goede, en toen duurde de voorstelling nog anderhalf uur. Het grappigste gedeelte van die voorstelling was de toegift, een soort Frequently Asked Questions. Hoe moeizaam een voorstelling ook ging, met de toegift pakte ik het publiek altijd alsnog. In het applaus liep ik dan af, en kwam ik snel terug met die toegift. Maar in Barneveld stopte het applaus abrupt toen ik afliep. Ik dacht: bekijk het maar, ik duw jullie gewoon die toegift nog door jullie strot. Die stond ik dus te geven voor een zaal met mensen die al naast hun stoel stonden, met hun jas al aan.”
Ook in de filosofie, hoe tijdloos ook, lijk je trends te hebben. Sommige filosofen zijn een tijd ‘in’. Op dit moment wordt er opvallend vaak gerefereerd naar de het stoïcisme, ook in de topsport. Sterker nog: boeken erover halen zelfs de bestsellerlijst. Verbaast de ’stoïcijnse revival’ je als filosoof?
“We bekijken ze wel door een moderne bril, een beetje opportunistisch zelfs. Waar ik op zich wel voor ben, want ik ben voor een pragmatische benadering van de filosofie. Ik denk dat de stoïcijnen populair zijn in periodes zoals deze, waarin we het gevoel hebben dat we de wereld niet helemaal onder controle hebben. De stoïcijnen vertellen ons dat we het in het leven sowieso veel niet onder controle hebben: we zijn sterfelijk, en het onheil ligt altijd op de loer. Hun boodschap sluit ook aan bij een zeker individualisme, waarin we in onszelf onafhankelijk en sterk willen zijn; het beeld van de rots waartegen de golven stuk slaan. Tegelijkertijd vraag ik me wel af hoe de stoïcijnen naar ons zouden kijken. We hebben best een romantisch beeld van onszelf, waarbij we luisteren naar ons gevoel. Ik denk dat de stoïcijnen er op zouden wijzen dat al die emoties en gevoelens hartstikke grillig zijn. En dat het dus eerder wijsheid is om je gevoelens met een flinke korrel te nemen.”
Op 28 april van dit jaar sprak je een column uit op je podcast, Douchen met Poetin, over het verband tussen lang douchen en het steunen van Poetin. Op dinsdag 20 september, vier maanden later, stond op de voorpagina van NRC: “Koud douchen helpt tegen Poetin’. Hoe bevalt je dat, een visionair zijn?
“Haha! In dit geval weet ik niet of er een oorzakelijk verband is. Maar vorige week, tijdens de Algemene Beschouwingen, begon Pieter Heerma van het CDA zijn verhaal over de tijd waarin we leven met ‘de filosoof Tim Fransen noemde het onlangs het Calamiteitperk’. Ik werd gewoon genoemd in de Tweede Kamer! Ik had mezelf iets linkser ingeschat dan het CDA, maar ik sta nu dus wel officieel in de notulen.”
Je was bij de dubbelshow van Chris Rock en Dave Chapelle die in de Ziggo Dome speelden. Twee avonden speelden ze voor 15.000 mensen. Hoe anders werkt comedy op die schaal?
“Het lukte Chapelle bijna om van die enorme zaal een soort huiskamer te maken, dat vond ik wel knap. Als je iets maakt waar je in gelooft en waar je trots op bent, wil je natuurlijk dat zoveel mogelijk mensen die voorstelling zien. Maar eigenlijk is een zaal die zo groot is niet geschikt voor comedy. Het is heel gaaf, maar je zit toch naar een tv-scherm te kijken. Maar goed, misschien is het vooral dat ík niet geschikt ben voor zo’n grote zaal.”
Foto: Bob Bronshoff