Leon Verdonschot legt voor LINDA.nl wekelijks iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is cabaretier Nabil (38 ) aan de beurt. Hij was dit seizoen te zien in Wie Is De Mol en is momenteel op tour met zijn derde show Absurd.
Als je googelt op jouw geboorteplaats Waalwijk, wat komt dan het eerste langs, denk je?
“Ik denk schoenen, vanwege de schoenenfabrieken. En RKC en Piet Klerkx. En later zijn daar Youri van Gelder en Olcay Gulsen bij gekomen. En inmiddels natuurlijk ook Bol.com.”
Is er een verschil in het leven voor en na je deelname aan Wie Is De Mol?
“Ja, toch wel. Het programma spreekt een heel groot en een ánder publiek aan. Ik heb opeens ook moeders met kinderen in de zaal. Ik waarschuw ze ook vooraf: dit is de échte Nabil, niet de Nabil die uit de Wie Is De Mol?-montage komt. Want dat is opvallend aan het programma: je vindt jezelf bij het terugkijken een veel toffere gast dan je eigenlijk bent.”
In je nieuwe show vertel je over de gesprekken die je als kind moest voeren met schoolpsycholoog Wilma. Wat heb je daar van geleerd?
“Niks. Ze deed gewoon alles uit routine uit het boekje. Ik had als kind het gevoel dat ik met 2-0 achterstond. Maar inmiddels zie ik dat als mijn kracht, want ik heb alles zelf moeten leren. Ik ben op de lagere school vanwege mijn gedrag ook van groep 8 naar groep 5 teruggestuurd. Zat ik opeens met veel jongere kinderen in de klas. Moest ik opnieuw naar de eerste zwemlessen en zo. Opeens was ik de beste met sporten, en eindelijk had ik onder de douche de grootste lul.”
Je hebt ooit opgetreden voor de Nederlandse troepen in Afghanistan. Hoe was dat?
“Ik hoorde bij de eerste lichting artiesten die er heen ging. Een soort uitprobeersel: als zij het overleven, mogen er daarna meer artiesten heen. De troepen vonden het echt geweldig. Op een gegeven moment kwamen ook de Canadezen en Amerikanen naar onze optredens kijken. Het was echt surrealistisch: het was dus een oorlogsgebied, maar zo voelde het niet. De Nederlanders die er gewoon rondfietsten op mountainbikes, het aanbod aan eten: er lag gewoon een KFC op dat kamp in Uruzgan, en een McDonald’s. Wij konden er zelfs sushi krijgen. Pas toen er een keer een raketaanval plaatsvond, realiseerden we ons weer dat we in een oorlogsgebied zaten. Gelukkig was het een raket die de Taliban van de Russen hadden gekregen. En die kennelijk over datum was, want hij is niet afgegaan.”
In 2006 werd je Nederlands kampioen beatboxen. Dat ontstond ooit in armere Amerikaanse wijken waar mensen geen geld hadden voor instrumenten. Was dat bij jou ook de reden?
“Nee, absoluut niet. Ik hing wel vaak op straat, en daar merkte ik dat mensen het leuk vonden als ik geluidjes maakte. En toen ik eenmaal keihard ging oefenen en trainen ging ik overal in Waalwijk, Tilburg, Den Bosch, waar ik ook maar kwam, op ieder feestje vragen aan de dj of ik even vijf minuten de microfoon mocht. Dat heeft me uiteindelijk zóveel opgeleverd. Ik kreeg een stem, letterlijk.”
Het verhaal bij beatboxen is altijd dat iédereen het kan leren. Is dat zo?
“De basis is wel dat je ritmegevoel moet hebben. Als je dat niet hebt, houdt het snel op. Iedereen kan ook leren voetballen, maar niet iedereen kan Cristiano Ronaldo worden. Maar inderdaad: zo lang je een mond en een tong hebt, kun je een eindje komen.”
Je bent een kind van de jaren negentig, daar verwijs je ook geregeld naar in je shows. Op de een of andere manier lijken de jaren tachtig cooler dan de jaren negentig, ze komen ook vaker terug. Hoe komt dat, denk je?
“De jaren negentig waren een soort hangover van de jaren tachtig, lijkt het wel. In de jaren tachtig was alles op zijn top. In de jaren negentig kwamen we net uit de recessie. Ik heb het ervaren als een decennium waarin je allemaal nieuwe dingen kon ontdekken. Alles begon op te komen: van de mobiele telefoon tot internet.”
Welk optreden vergeet je nooit meer, in de slechtste zin van het woord?
“Ik speelde een keer op een bedrijfsevenement in Eindhoven, voor 800 elektriciens. Net voor ik opging, kwam de organisator naar me toe: 500 van deze 800 mensen gaan morgen ontslagen worden, en dat weten ze. Ze weten alleen nog niet wie. Er hing daar een spanning, ongelooflijk. Voor me was er een niet normaal goede saxofoniste. Niemand vertrok een spier, niemand klapte voor haar, iedereen was alleen met zichzelf bezig. De dj en de act voor me: hetzelfde verhaal. Ik kwam op en kreeg nul aandacht. Dus ik dacht: fuck it, ik praat gewoon door. Op een gegeven moment kwam er een stukje over carnaval, en toen riep iemand uit het niets: ‘Da’s helemaal niet waar!’ Hij kwam naar voren. Ik zei: ‘Hoe heet jij?’ Hij: ‘Ik heet Ricardo.’ Ik zei: ‘Dat weet ik, dat staat in je nek getatoeëerd. Als je dat ook op een diploma had staan, was je geen elektricien.’ In één keer keerde de hele zaal zich tegen me. Mensen gingen joelen, probeerden mijn microfoon af te pakken, riepen ‘Opflikkeren!’ Net als Bill Burr zou doen ging ik all the way, met gestrekt been erin. Achthonderd man riepen keihard ‘boe!’, en ergens voelde dat zo ontzettend lékker. Het ergste wat je kan gebeuren als je optreedt is dat er niémand met je bezig is, en dit is toch een vorm van aandacht.”
In een recensie van je eerste show werd je complimenteus vergelijken met een cabaretier van voor jouw tijd: Toon Hermans. Kon je je daar in vinden?
“Als ik jazz oefen, luister ik naar de beste voorbeelden. Als ik piano speel: hetzelfde. Ik leg mijn lat zo hoog mogelijk, zodat ik iets heb om naar toe te werken. Cabaret vond ik vroeger saai, tot een jongen in mijn klas de vrijdag voor de vakantie, als de videorecorder naar binnen werd gerold, ons een show van Hans Teeuwen liet zien. We lagen allemaal zó dubbel, en ik dacht: wie ís dit? Hij spreekt helemaal onze taal, hij snapte ons! Ik zei toen dat ik dit later ook wilde doen. Toen zei mijn leraar: ‘Dan moet je ook eens naar Theo Maassen kijken, dat is ook een Brabander.’ Ik zag Theo en dacht: hoe kan iemand zo slim en grappig en ontroerend tegelijk zijn? Al die kleine, subtiele opmerkingen van hem. Tussen al die briljante grappen opeens: ‘Ik merkte dat ik volwassen werd toen ik geen plakje worst meer kreeg bij de slager.’ Zó vet, dat wilde ik ook doen. Toon Hermans heb ik pas later ontdekt. Hij was echt de koning in het uitmelken van een scène. Je komt dan op een gegeven moment op het punt waarop mensen niet meer lachen, denken: nu begint het wel irritant te worden, daarna wéér moeten lachen, en dan denken: ‘nu moet je wel écht ophouden. En dan ging hij nog steeds door. Dan ontregel je het publiek. Een super interessante man, en tegelijk ook heel onzeker. Zoals we dat allemaal diep van binnen zijn.”
Foto: Bob Bronshoff
