‘Welkom bij de wezenclub’, appte een vriend niet lang nadat mijn vader was overleden. ‘Op dinsdagochtend schrobben we de vloer.’ Midden in de rouw grinnikte ik om zijn Annie-referentie. De film over het weesmeisje met de rode krullen dat in een weeshuis terecht kwam had ik als kind meerdere malen gezien. ‘Ik heb geen tijd’, stuurde ik vervolgens terug. ‘We moeten eerst dat kloterige nalatenschap afhandelen.’
Want het bleek een enorme hoeveelheid gedoe, zo’n sterfgeval. Dat was me nadat mijn moeder was overleden ook al opgevallen, maar toen had mijn vader de meeste zaken afgehandeld. Nu hadden we geen ouders meer over en moesten mijn zussen en ik het samen doen. Zorgen dat mijn vader uit het ziekenhuis naar huis kwam, zijn crematie regelen, alle vrienden en familie bellen, rouwkaarten bestellen en schrijven, muziek uitzoeken en foto’s selecteren was slechts het begin. Na de uitvaart moest het echte werk nog beginnen.
Rekeningen opzeggen. Verzekeringen beëindigen. Spullen uitzoeken. De administratie op orde brengen. Elk weekend kwamen we samen in het huis van m’n vader om de boel te regelen. Hij was dan steeds pijnlijk afwezig, terwijl ik ‘m juist nu van alles wilde vragen. Mijn vader was altijd degene geweest die ik belde voor hulp als ik dat soort klusjes moest doen. Maar dat kon nu natuurlijk niet meer.
Ik dacht vroeger dat er, als je ouder werd, vanzelf een moment zou komen waarop je je vader en moeder niet meer nodig had. Omdat je het dan allemaal zelf wel zou kunnen rooien. Maar daar blijkt helemaal niets van te kloppen. Ook als je allang geen kind meer bent, ook als je zelf kinderen hebt – je blijft altijd het kind van je ouders. Gaan zij dood, dan sterft dat kind in zekere zin ook.
Nou ben ik 41 en kan ik op zich prima voor mezelf zorgen. Ik hoef niet naar een weeshuis nu mijn ouders dood zijn om daar de vloeren te schrobben, want ik heb gewoon een eigen woning. Een eigen gezin heb ik ook, ik ben nota bene zélf moeder. En toch had ik de mijne dus eigenlijk nog steeds best hard kunnen gebruiken.
Natuurlijk, ik heb nog zussen en een handjevol overige familie die weten hoe het vroeger was. En hoe ik vroeger was. Maar het is toch anders om met hen herinneringen op te halen. Ik zou aan m’n moeder willen vragen of ik net zo opvliegend was als mijn dochter tegenwoordig is. Hoe zij daar eigenlijk mee omging. En hoe je ook alweer de perfecte bloemkool met kaassaus moest maken.
Toen ik laatst door een onoplettende automobilist van mijn fiets werd afgereden en naar het ziekenhuis moest om mijn gehavende neus te laten checken, belde ik automatisch mijn vader voor ik me realiseerde dat hij dood was en me niet meer kon brengen. Gelukkig was een collega zo lief me naar de EHBO te rijden, maar toch: in sommige situaties wil je gewoon je ouders. In verrassend veel situaties eigenlijk, is me opgevallen sinds ik ze niet meer heb.
Vorige week is mijn vaders huis verkocht. Alle verzekeringen zijn opgezegd, net als zijn bankrekeningen. Het enige wat ons nu nog rest, is de laatste spullen opruimen en de sleutel overdragen aan de nieuwe eigenaars. Hebben we toch maar mooi geflikt, met z’n drieën. Mijn vader zou apetrots op ons zijn. Jammer dat hij dat niet meer kan zeggen.
