Jaren geleden, toen ik als tolk werkte, kwam ik vaak over de vloer bij ouders van uit huis geplaatste kinderen, woonde ik rechtszittingen bij en gesprekken tussen instanties en ouders. De ijzingwekkende kilte van medewerkers van zogenaamde hulpinstanties staat me nog altijd bij. De overgave en het fanatisme waarmee ze iedere keer rechters probeerden te overtuigen dat kinderen niet terug naar huis moesten, de woede op hun gezicht als een rechter niet mee ging in hun betoog.
Alsof het niet om de bestwil van de betrokkenen ging en om een moeilijke situatie die moest worden verholpen.
Van alle familiezaken waar ik als tolk bij betrokken was, bleef het verhaal van een alleenstaande moeder me het meeste bij. Meerdere keren zat ik erbij op verschillende plekken. Ze had me eigenlijk niet nodig als tolk, haar Nederlands was prima, maar ze sliste een beetje en dat was reden genoeg voor hulpverleners om haar niet serieus te nemen.
Tijdens een gesprek bij de politie was ik er getuige van hoe de hulpverlener de vrouw probeerde te overtuigen aangifte tegen haar man te doen, want anders zou de thuissituatie onveilig zijn voor haar jongste dochter. Haar ex-man was namelijk langs geweest. De vrouw was geschokt. “Ze moet nu niet verhaaltjes gaan vertellen”, zei ze tegen me. Ze vertelde me dat ze mede onder druk van haar hulpverleners van haar man gescheiden was om haar kinderen niet te verliezen en dat ze nu op het politiebureau zat omdat het moest van de hulpverlener. ‘Mijn ex is inderdaad langs geweest en ik heb hem weggestuurd. Er is helemaal niets gebeurd.’
Desondanks waren, als ik het me goed herinner, drie van haar kinderen één voor één uit huis gehaald. Alsof de hulpverleners kinderen verzamelden. Ze deed er alles aan om hen weer terug te krijgen. Ging naar afspraken, werd gemonitord, alles.
Op een dag moest ik tolken bij een opvang voor uit huis geplaatste kinderen. Het bleek om dezelfde moeder te gaan. Haar jongste dochter, nog maar een jaar of drie, was uit huis gehaald. De moeder was wanhopig. “Ik heb alles gedaan wat ze van me vroegen en nog pakken ze mijn kinderen af.” Ik moest onder andere voor haar tolken dat haar kinderen tussen de middag een warme maaltijd krijgen, ‘in Nederland eten we boterhammen’. Boterhammen. Geen warme maaltijd.
Haar dochter mocht haar moeder even zien. Ze krijste haar longen uit haar lijf toen ze weer weg moest. Ze bleef hard huilend om haar moeder roepen, haar gesnik en stem echoden door de lange gang van het gebouw. De moeder was ten einde raad.
Ik denk regelmatig aan haar in de hoop dat zij en haar kinderen herenigd zijn en de bureaucratische hel achter zich hebben gelaten.
Minstens 1115 kinderen zitten er nog middenin. Zij zijn bij hun ouders weggerukt, omdat de regering hen onterecht van fraude betichtte. En die kinderen mogen nog altijd niet terug naar huis.
Het is eufemistisch de ’toeslagenaffaire’ gaan heten. Maar het is geen affaire, het is een onbeschaamde misdaad. Staatsterreur tegen weerloze burgers. Eerst werden ze financieel uitgekleed en geestelijk kapotgemaakt, daarna verloren ze ook nog eens hun kinderen.
En de overheid lijkt geen haast te hebben het op te lossen. Rutte heeft sorry gezegd en ging verder. Mensen kapotmaken en kinderen uit huis plaatsen ging hen makkelijk af, maar kinderen weer herenigen met hun ouders is moeilijk.
Dat de coalitie die hier verantwoordelijk voor was vrolijk verder is gegaan, is onvergeeflijk en zou reden moeten zijn voor dagelijkse, massale protesten. Tot het in die botte hoofden in Den Haag doordringt dat dit niet kan. Nooit meer. Het is tijd voor regime change. De overheid hoort er voor de mensen te zijn, niet andersom. En pak meteen de hulpinstanties aan die meer kwaad dan goed doen.
