Leon Verdonschot legt voor LINDA. iemand het vuur na aan de schenen. Deze week is schrijver en rapper Pepijn Lanen (41) aan de beurt. Zijn nieuwe roman Gezeik is zojuist verschenen.
De hoofdpersoon van ‘Gezeik’ is Aad, een voormalige rapper. Op een dag zegt hij tegen zijn kinderen dat het misschien een goed idee is om een boek te schrijven over zijn vroegere avonturen. Hun reactie: ‘Niemand heeft zin in navelstaarderij van een zure oude man die de wereld vernietigd heeft.’ Herkenbaar, als vader?
“Ik heb het natuurlijk gechargeerd voor het komisch effect. Maar ik denk dat iedereen zich tegenwoordig meer bewust is van de problematische toestand van de wereld. Ook als je, zoals ik, door vlees te eten en drankjes door een plastic rietje te drinken, zelf ook links- of rechtsom heb bijgedragen aan dat probleem.”
Je schrijft over Aad: ‘Vroeger was hij leuk met woorden. Vandaag de dag heeft hij moeite om zich uit te drukken.’ Zie hier de diepste toekomst-angst van de schrijver?
“Nee, dat niet. Ik denk wel dat als je kinderen krijgt, je op een nieuwe manier moet leren communiceren. Meer helder, eerlijker, oprechter. Als ik voor mezelf spreek: als vader moet je veel dingen in verregaande mate opnieuw uitvinden. Als je kind vraagt waarom hij zijn groenten moet opeten, moet je daar zelf toch ook wel even over nadenken. Dat laat je je taalgebruik en communicatie heroverwegen, en dat heeft ook weer zijn weerslag op hoe je communiceert met niet-kinderen. Sowieso, als een kind vraagt ‘Waarom?’, dan ga je daar onherroepelijk toch zelf over nadenken, of je er nou op ingaat of niet.”
In een van je vorige boeken werd zeer creatief gescholden. ‘Je stinkt uit je ziel!’ En: ‘Jij gescheurd hengsel van de Albert Heijntas van de samenleving!’ Heb je net zoveel lol in schrijven als je op basis hiervan zou denken?
“Ja, ik schrijf omdat ik dat heel fijn vind. Vanuit niks ergens komen, met alle mogelijkheden open. Net als het fijn is om feeling te krijgen met de manier waarop mensen die je zelf hebt bedacht gaan praten. Of, in dit voorbeeld: gaat schelden. En natuurlijk vraag ik me op een gegeven moment af: waar ben ik mee bezig, waar gaat dit naar toe? Maar dat heb ik eigenlijk met alles dat ik doe, altijd rond de drie kwart.”
Je hebt een tijd rechten gestudeerd. Heb je daar nog weleens iets aan?
“Eh… Nou, eigenlijk heb ik er heel veel aan gehad. Door die studie ben ik in Amsterdam gaan wonen. En dat heeft mijn hele carrière gekickstart. Ik kende Bas (Bron, de producer van De Jeugd van Tegenwoordig, red.) weliswaar al voor ik in Amsterdam woonde, en toen maakten we ook al muziek samen. Maar dat was dan een keer in de zoveel tijd, en dan moest ik wel tijd en geld hebben om de trein te kunnen nemen. Vanaf het moment dat ik in Amsterdam woonde, ging ik aan een stuk door met hem chillen en dingen verzinnen en samen opnemen, en daar is De Jeugd uit voortgekomen. Dat komt echt rechtstreeks voort uit het wonen in Amsterdam, en ik was hier niet gaan wonen als ik hier niet was gaan studeren. Mijn vader is heel lang advocaat geweest, dus de keuze voor rechten kwam ook voort uit een notie om hem trots te maken, denk ik achteraf. Dat is dan nu op een andere manier gelukt.”
Jouw lagere school heette de Kathedrale Koorschool. Dat klinkt niet als een doorsnee school.
“Klopt, de school was verbonden aan een kerk. We hadden iedere dag muziekles, wat vooral betekende: zingen. We moesten ook zingen in die kerk.”
Vond je dat leuk?
“Nee.”
Je houdt van schrijven. Betekent dat ook dat je van lezen houdt, en altijd hebt gehouden?
“Zeker. Mijn ouders lazen heel veel, net als mijn broer en zussen en eigenlijk iedereen in mijn directe omgeving. Het was heel vanzelfsprekend. Tegen de tijd dat ik ging lezen voor mijn eindexamen dacht ik alleen: wow, er staan zoveel toffe boeken op de lijst! Ik dacht: dat wil ik zelf ook! En dan schreef ik een a4-tje vol met een ik-fantasie die nergens naartoe ging. Het was vooral het idéé van een boek schrijven dat ik heel tof en inspirerend en spannend vond.”
Toen jullie met De Jeugd van Tegenwoordig doorbraken met ‘Watskeburt?!’ gingen jullie met een tape het land in, voor shows van 25 minuten, soms wel zes op een nacht. Als je daar nu aan terugdenkt, denk je dan vooral aan hoe tof dat was, of vooral aan het feit dat je dat nu niet meer zou kunnen opbrengen?
“Aan allebei. Toen dronk ik heel veel, mede omdat het zulke vervreemdende situaties waren. In die periode stonden we ook vaak in discotheken waar mensen niet per se kwamen om onze muziek te horen. Soms was dat leuk, soms minder leuk, soms raar. En in die discotheken schenken ze je dan ondertussen de hele tijd van alles in. Vorig jaar sloten we onze tour en ons jaar af in Paradiso. Voor die show dronk ik, omdat het de laatste was, twee glazen sake. Dat maakt me al zó moe, dat het echt een strijd was om me door die show te worstelen. Ik zou dat echt niet meer kunnen, meerdere shows ondergedompeld in alcohol.”
‘Watskeburt?!’ werd onlangs door de Volkskrant uitgeroepen tot het Beste Nederlandstalige nummer aller tijden. In die top 100 stonden nog twee nummers van jullie: ‘Manon’ en ‘Sterrenstof’. Zie je dat zelf ook als jullie drie beste nummers?
“Het zijn alle drie zeker bijzondere nummers, en ook alle drie nummers die op een speciale manier tot stand zijn gekomen. Watskeburt?! en Sterrenstof hebben ons heel ver gebracht. Bij Manon waren we er zélf van overtuigd dat het een hit zou worden, omdat we het refrein zo catchy vonden en de muziek zo energiek. Toen het uitkwam, deed het eigenlijk niet echt wat we hadden gedacht. Maar in de jaren erna is het alsnog een publieksfavoriet geworden, inclusief moshpits in het publiek. Misschien dachten wij zelf dat het refrein naast catchy ook gemákkelijk was, terwijl het eigenlijk net een beetje ingewikkeld is. Daardoor duurde het wat langer, maar is het ook langer houdbaar.”
In je podcast ‘V4der’ onderzoek je met andere bekende vaders en moeders het ouderschap. Wat heb je daarvan geleerd?
“Dat het allemaal cyclisch is. Ik heb laatst een aflevering opgenomen met Isa Hoes. Haar zoon is al een tijd uit huis, en haar dochter is nu op een leeftijd waarop ze waarschijnlijk ook binnenkort weggaat. Haar kinderen hebben een heel andere leeftijd dan die van mij, die tussen de negen maanden en bijna negen jaar zijn. Een heel andere fase dus, en toch gaat het bij haar voor een groot deel over dezelfde onderwerpen als bij mij: loslaten, communiceren, accepteren dat ze hun eigen persoon zijn en dat je niet overal altijd maar alles voor ze kan blijven zijn. In grote lijnen zijn het de hele tijd dezelfde dingen waar je als ouder tegenaan blijft lopen.’
