Loes is zorgzaam, creatief en soms een beetje naïef. We raakten bevriend tijdens onze eerste baan. Binnen het vriendinnengroepje dat via werk ontstond was Loes degene die je makkelijk een verhaal op de mouw kon spelden. Ze was altijd begaan met hen die het slechter hadden dan zij.
In die tijd, bijna twintig jaar geleden, waren we allemaal stevige drinkers. Maar zoals dat gaat als twintigers dertigers worden: andere banen, nieuwe partners en verhuizingen zorgen dat je groeit. En dat betekent ook dat je minder behoefte hebt aan drank. Behalve Loes, die als we bij elkaar kwamen, in recordtempo sloten wijn wegwerkte. Als je elkaar niet doorlopend in de buurt hebt, kun je slecht herkennen hoe dagelijkse drankmisbruik een drama wordt.
Toen ik aan de andere kant van Nederland ging wonen, zagen we elkaar steeds minder. Als ik Loes sprak, vertelde ze hoe goed ze alles op de rit had. Terwijl ik van Lars, haar man, de ongefilterde versie van het verhaal kreeg. Het huwelijk was al bijna op de klippen gelopen, ze had problemen op het werk door de katers en ging over tot drugs om helder te blijven overdag.
Ik miste ons contact, ik miste Loes. Maar hoe help je een alcoholist? Op een dag belde ze met de vraag of ik wilde logeren. Ik regelde een vrije middag en reed na de lunch haar kant op. Ik had zin om te kletsen en samen te eten.
Toen ik de auto parkeerde, appte ik dat ik er bijna was. Of ik eerst even naar de kroeg kwam, want ze was niet thuis, Loes zat in haar stamcafé op de hoek. Ik zag haar zitten, naast twee slonzig geklede mannen die net als zij een vaasje bier dronken. Ze gaf me een kus en zei: “Wil je wat drinken?” Ik ben geen bierdrinker, dus ik bestelde wodka.
Loes haalde er ook een voor haarzelf. Na een uur zei ik: “Kom, zullen we gaan?” Ik wees naar mijn koffertje. “Pak ik die uit en maken we samen pasta.” We kwamen altijd tot goede gesprekken in haar keuken. Loes knikte en pakte haar jas. “Wacht even”, zei ze, toen we naar buiten wilden lopen. Ze hing over de toog en sprak de barjongen aan. Ik kon door de luide muziek niets verstaan. Daarna belde ze iemand in een hoekje, en gaf de telefoon aan de barjongen. Die pakte mopperend een fles uit de voorraad van de bar en gaf het haar.
“Loes!”, zei ik beduusd toen we buiten stonden. “Tja… De barjongen weigerde de wodka aan mij mee te geven. Toen heb ik even Tom, de eigenaar, gebeld.” Ze keek zowaar trots. “Serieus?”, vroeg ik. “Waarom in godsnaam?”
“Nou, ik heb geen wodka in huis.” “Eh… zei ik, licht geïrriteerd en ook gegeneerd door dit gedrag. “Ik heb genoeg aan twee wodka”, zei ik. “Ja, maar ik dus niet…”, reageerde ze, terwijl ze trots de fles thuis op tafel zette.
Een kwartier later, ik aan de thee, zij aan de drank, zei ik: “Ik heb trek. Zullen we samen koken?” Ik was bang dat ze straks te aangeschoten zou zijn om iets klaar te maken en ik had honger. Gek genoeg voelde ik me daar schuldig over, dat ik met mijn eetlust bezig was.
Op dat moment kwam Lars binnen. Nog voordat hij mij kon begroeten, schoot hij uit zijn vel, al wijzend naar de wodka. “En wat doet die fles hier, Loes?” Hij keek kwaad.
Loes lachte flauwtjes, haar hoofd hing wat opzij en ze zei: “Oh… die? Die is van Maaike. Zij heeft wodka meegenomen.”
“Wat krijgen we nu?”, zei ik stomverbaasd. “Ik sta erbij, hè? Je hebt net zelf om die fles lopen bedelen bij de kroegeigenaar.” Alsof dat niet gênant genoeg was.
Ze keek me boos aan, ik had haar verraden. Maar ik was ook kwaad. Ik laat me niet voor haar drankkar spannen, dacht ik. “Ik heb honger, ik ga even wat eten halen”, zei ik, en pakte mijn jas. “Dan kunnen jullie verder… praten.”
Lars was furieus, de ruzie was nog in volle gang. Toen ik terugkwam met een broodje falafel was het donker in huis. Lars had gedoucht en zei: “Loes ligt in bed en ik ga ook zo. Ben kapot van het klussen en ben er al sinds 05.00 uur uit.” Het was nog geen 20.00 uur. Ik wilde naar huis, maar ik had al een glaasje op, dus rijden was geen optie. Ik keek wat tv, zette de wekker en sloop de volgende ochtend om 7 uur hun logeerkamer uit. Gedesillusioneerd keerde ik huiswaarts.
Tegen 10 uur kreeg ik een appje van Loes: “Ben je naar de markt gegaan of zo? Ik wilde een ontbijtje voor je maken, maar je bent er niet.”
“Ik ben thuis”, appte ik.
“WAT?” Ze belde meteen. “Hoezo en waarom?”
“Moet ik dat echt uitleggen? Je hoeft de rode loper niet uit te leggen als ik kom logeren, maar het is niet leuk om meteen met je foute zuipvrienden in de kroeg te zitten. Dan smokkel je zelf wodka mee naar huis en zeg je doodleuk tegen je man, dat IK de schuldige ben.”
Meteen zei ze: “Maar waarom bestelde jij dan wodka in de kroeg? Maaike, je weet toch dat ik niet tegen sterke drank kan?”
“O, dus het is MIJN fout? JIJ zat in de kroeg al te zuipen, lang voordat ik binnenkwam.
Jij hebt een drankprobleem, ik niet.” Het was eruit.
Loes bleef stil en antwoordde na lange tijd: “Je hebt gelijk.” Veel hadden we even niet meer te zeggen, dus ik hing op.
Twee uur later werd een prachtige, weldadige bos bloemen bezorgd. Loes had spijt, stond op het kaartje. Maar het was te laat, wodka had onze jarenlange vriendschap verprutst.
