Elke zondagavond als ik de dochters naar mijn ex breng, staat Isa de shetlandpony daar eenzaam in de wei. Week na week, jaar na jaar (15, om precies te zijn) stond Jaap de ezel bij haar.
Het leek na de scheiding altijd alsof-ie op me wachtte, hevig balkend. Ik mis zijn dominante hoofd, zijn geduw als ik naast hem stond en even ophield met aaien of aanraken. Ik mis onze diepere band, die hechter was dan met welk dier ook.
Nauwelijks een maand na zijn heengaan, overleed afgelopen winter ook mijn moeder. Zes dagen en nachten waken naast een familielid dat een langzame dood sterft, gaat je niet in de koude kleren zitten. Ik mis mam. Het zingen, onze bezoekjes, maar ook dat ik haar gewoon niks meer kan vragen over mijn jeugd. Hoe mijn kleuterjuf uit Tubbergen heette, dat wist ze. Ook toen ze dementeerde, toverde ze die namen zo uit haar hoed. Mam, ik wil weten hoe je aardappelpannenkoek precies klaarmaakt, want het mislukt de hele tijd. Het voelt alsof ik een overdosis aan afscheid heb moeten slikken de laatste tijd. En in dat rouwproces merk ik dat het vooral heel veel over jezelf gaat. Meer dan ik had verwacht.
De afgelopen periode waren er weinig mensen (behalve pap) die over mam of haar dood begon, of vroeg hoe het nu met mij ging. De gemiddelde interesse was een week na de crematie zo goed als voorbij. Het nieuwe was er wel af, denk ik. Een vriend die zelf kort daarvoor ook een dierbare verloren had, verdween op de achtergrond. Die ging op in zijn eigen proces en had kennelijk geen behoefte aan onze verbintenis. Terwijl ik op zijn steun rekende, en er juist meer van had verwacht, omdat we in hetzelfde doodsschuitje zaten. Maar hij zette koers in een andere richting.
“Als je van anderen verwacht dat ze reageren zoals jij dat zelf zou doen, ben jij degene die teleurgesteld wordt. Zij niet. Laat anderen zijn zoals ze zijn en accepteer dat. Of niet”, zei ooit een wijs man of vrouw die op een platform geciteerd werd. De naam onthield ik niet, de zinnen wel.
Midden in de scherpe rouw besloot ik mijn verwachtingen van anderen rigoureus bij te stellen. Geheel negeren lukte slecht, dat was toch te cold turkey voor een eeuwige optimist zoals ik. Naast een jungle aan dode planten die ik water gaf (ik was degene die het gesprek of het weerzien initieerde) bleken er ook een paar vette parels tussen te zitten. Zoals mijn meest conventionele vriendschap met een 25-jarige queer. Het verdiepte tijdens heftige gesprekken en hij ontpopte zich tot een gepassioneerde, persoonlijke coach.
Of de fijne buurvrouw, die ook pubers in haar eentje opvoedt. Die snapt dat hulp vragen lastig is en een weekendlang de hond in huis neemt, me zonder grappen en verwijten ophaalt als ik een sleutelbos kwijt ben. Het gaat om de mensen die niet met woorden flemen, of appjes sturen met ‘ik wil je graag zien’ en daar geen gevolg aan geven, maar zij die tijd vrijmaken en opdagen. Al is het maar een half uur om te proosten op het feit dat je een nieuwe baan hebt.
En als je dat niet hebt gedaan? Geen probleem hoor, no hard feelings. Je hebt gewoon laten zien wie je bent. Het is niet aan mij te oordelen over hoe een ander z’n tijd besteedt en waar jouw prioriteiten liggen. Maar de kans is groot dat als je niks van me gehoord hebt, ik weinig zin in contact heb. En dat, weet ik nu, mag óók. Heeft die rouw toch nog iets goeds en egocentrisch opgeleverd.
