Annemarie Haverkamp was moeder. Sinds de dood van haar zoon is ze op zoek naar een nieuwe identiteit. Annemarie (48) woont samen met haar man en schrijft.
Hoe het gaat, vraagt een collega die ik maar zelden spreek.
“Mwoah”, zeg ik aan de telefoon. “Kon beter.”
“O jee, wat scheelt eraan?”
Even ben ik van mijn à propos. Wat scheelt eraan? Wat dacht je? Hallo, mijn kind is dood. Ik denk razendsnel na. Wat moet ik antwoorden? Ik had verwacht dat hij mijn ‘mwoah’ wel zou begrijpen. Omdat het op en af gaat. Maar ik snap nu dat hij op een andere golflengte zit. Mijn rouw zit niet in zijn systeem.
Waarom zou het ook? We werken af en toe samen. Als we elkaar aan de lijn hebben, gaat het meestal over het werk. Natuurlijk weet hij dat mijn zoon er niet meer is, we hebben het er destijds uitvoerig over gehad, maar dat was twee jaar geleden. Sindsdien is zijn leven doorgegaan. Het mijne niet, mijn scheurkalender eindigde op 21 november 2021.
Het lastige van doorleven met een groot verdriet is dat je de aansluiting mist. Althans, dat geldt voor mij. Ik heb mijn werk al lang weer opgepakt, ik toon belangstelling voor de mensen om me heen, ik doe leuk mee als er borrels zijn. Maar tegelijkertijd ben ik er niet. Minstens de helft van mij vertoeft in een andere ruimte, in het zwarte gat dat mijn zoon opslokte. Daar zweef ik en blijf ik tevergeefs zoeken naar wat ik ben kwijtgeraakt.
Toen Job net overleden was, dacht ik dat ik ergens overheen moest komen. Als ik maar goed genoeg verdrietig was, zou ik me op den duur wel weer ‘vermannen’ en de oude voelen. Intussen weet ik dat dat een illusie is. Op het moment dat hij zijn prachtige blauwe ogen voorgoed sloot, werd er een wissel omgezet in mij. Nooit zou ik weer op het vertrouwde spoor terechtkomen, alleen wist ik dat toen nog niet.
Hoe lang kan ik mensen blijven opzadelen met mijn verdriet? Hoe vaak moeten ze aanhoren dat ik Job hartverscheurend mis? Ik wil niet die vrouw worden naast wie niemand nog wil zitten op een verjaardagsfeestje, omdat ze steeds maar weer over dat kind begint. Uiteindelijk zullen de mensen denken dat dat rare mens haar verstand verloren heeft. Haar denkbeeldige zoon is door niemand ooit gezien.
Steeds vaker voel ik de neiging om mijn mond te houden, om te doen alsof het prima gaat. Dan glimlach ik en slik ik anekdotes die in me opkomen over Job, in. Alles om de schijn van aansluiting op te houden. Want ik wil niet de enige passagier zijn in een verdrietig treintje dat eindigde op een verlaten rangeerterrein.
“Het gaat gewoon op en af”, zeg ik toch maar eerlijk tegen de collega aan de telefoon. “Job zou volgende week jarig zijn. Het zijn geen fijne dagen.”
“Ach ja natuurlijk”, zegt hij. “Dat zal wel nooit wennen.”
Ik ben opgelucht. Het voelde bevrijdend om Jobs naam te noemen en nu kunnen we eerst even terugschakelen naar onze persoonlijke sores – ook zijn leven is geen sprookje – voor we overgaan tot de orde van de dag.
