Toen mijn vorige hond overleed en ik naast poes Mila een kater aanschafte kreeg ik regelmatig het verwijt: je wordt toch geen kattenvrouwtje? Dat is blijkbaar voor velen een schrikbeeld: een alleenstaande vrouw die zoveel van katten houdt dat ze er buitensporig veel heeft. Maar geloof me: nu ik een pup heb voel ik me pas écht onaangepast.
Die kater bleek meer hond dan kat. Lex loopt de hele dag achter me aan, wacht netjes bij voordeur tot de kinderen van school komen. Hij is zo aanhankelijk dat hij eigenlijk geen dag alleen kan zijn. Ik weet dat het kattenvrouw-syndroom teruggaat tot in de heksenvervolgingtijden. Maar ik herken me er totaal niet in, mede dankzij Lex.
In tegenstelling tot de Susan Smitten onder ons zie ik mezelf niet als heks, in moderne of oude variant. Ik heb meer weg van een anarchist of Ma Flodder. Want sinds pup Teddie aan ons huishouden is toegevoegd, is het total mayhem in huize Olde Olthof. De kattenpoep wordt in tientallen deeltjes door het huis gescheurd, kamerplanten zijn onthoofd en de bijkeuken is ondergescheten. En ondanks dat een Cocker Spaniël niet bekend staat als bijtgraag is de eerste tetanusprik al een feit. Volledig aan de mens te wijten: ik houd wel van een ouderwets potje stoeien.
Daar waar ik met de raskatten mijn huiselijk leven verkleinde tot het eigen territorium en schootsessies, werp ik nu plastic donuts op kwispelvelden. Ik praat, met een bos ongekamde haren, op zondag om acht uur op straat tegen volwassen kerels die op hun hurken gaan voor een onderdanige teef.
En zoals het vaak gaat met een hobby of passie: er is altijd een betweter die precies weet hoe jij moet handelen. In het hondenbos werd ik benaderd door een man die z’n kennis en ervaring koste wat kost moest spreiden. “Zo moet je dus niet het veld op lopen, met de pup in je armen….”, waarschuwde hij. Ik mompelde dat ik een Rhodesian ridgeback net lomp op een puppy zag springen. Best indrukwekkend. “Maar nu heb je kans dat-ie tegen je op gaat springen. En je voedt zo angst”, was zijn conclusie.
Charlie aaide ondertussen de grote, witte herders van de betweter. Ik liet me bedeesd door hem onderwijzen. Knikte wat en dacht er het mijne van. Toen kwam Otto, een zes maanden oude hond, even gezellig bovenop Ted liggen. Zij lag te spelen en piepen als een sletje en ik lachte. “Helemaal fout”, concludeerde de hondennazi.
Op puppycursus kreeg ik ook al een veeg uit de pan: “Je moet niet om die streken lachen.” Teddie was tijdens een oefening doodleuk in een plas gaan liggen. Ter verdediging stamelde ik: “Ik weet dat het een opvoedcursus is, maar het hoeft toch niet altijd zo bloedserieus?”
Ik neem elke nieuwe stap van Teddie op, maar schrik van mezelf als ik video’s terugkijk. Wat een geaffecteerde, hoge stem! Ik zeg dingen als ‘Waar denk je dat je mee bezig bent?’, of: ‘Het is gelukt, Ted!’ als ze haar ochtenddrol niet in de bijkeuken maar naast de achterdeur draait. Of ‘Ja ga maar even neuzen’, als ze een andere hond tegenkomt. Volgens de puber is het ‘gênant’ hoe erg ik ‘in die hond opga’.
Gisteren was Puck bijna ongerust toen ik het korte blokje omging en er meer dan een half uur over deed. “Wist je dat die leuke hond op de hoek van de straat eigenlijk heel chaggo is? Dat zei de eigenaar zelf, en het beest trok z’n lip op naar Teddie”, zei ik toen ik binnenliep. Teddie stoof voor me uit en stortte haar neus en lange oren in de waterbak. Met haar net iets te grote poten rende ze daarna op me af en sprong tegen me op. “Ja”, gilde ik. “Dat was leuk hè?, ja he, ja he!” Puck rolde haar ogen: “Doe eens rustig, mama.”
In die vier weken dat Teddie bij ons is ben ik, voor de buitenwacht, van kattenvrouw in hondenmens getransformeerd. Ik denk dat ik inderdaad meer in de maatschappij sta (gewoon omdat ik naar buiten moet en meer met vreemden praat). De vraag is of me dat per se een leuker mens maakt. Als je het m’n dochters vraagt, niet.